Gehoorimplantaat bij dove kinderen: wat verbetert er?
Elk jaar worden er 150 tot 200 Nederlandse kinderen geboren met verminderd of helemaal geen gehoor. Een van de medische hulpmiddelen is dan een zogenaamd cochleair implantaat ofwel CI. Niet zo bekend is, dat slecht of helemaal niet horen mogelijk tot problemen leidt op sociaal en emotioneel gebied, bijvoorbeeld bij het inleven in een ander of het psychische functioneren. Gelden zulke problemen ook voor kinderen met een gehoorimplantaat? Dat is de vraag die ontwikkelingspsycholoog Lizet Ketelaar zich stelde. Via een samenwerking tussen het Leids Universitair Medisch Centrum en zorgaanbieder NSDK kon zij hiernaar onderzoek uitvoeren.
Jaarlijks zijn er in Nederland 150 á 200 geboortes waarbij sprake is van een kind met verminderd of géén gehoor. Een van de medische hulpmiddelen bij volledige doofheid of heel ernstige slechthorendheid is een zogenaamd cochleair implantaat, af te korten tot 'CI.' De fysieke en feitelijke problemen bij doofheid liggen voor de hand. Maar minder bekend is dat dove kinderen vaker dan kinderen die wél goed horen, problemen hebben op sociaal en emotioneel gebied. Dit houdt onder andere in dat zij het globaal gezien moeilijker vinden om zich in anderen in te leven, dat zij vaker met psychische problemen kampen én ook vaker gedragsproblemen hebben. Dit is allemaal bekend voor kinderen met een gehooraandoening, maar geldt dit alles ook voor kinderen die een gehoorimplantaat ofwel CI hebben? Dit is de vraag die ontwikkelingspsycholoog Lizet Ketelaar zich stelde bij een onderzoek dat gerealiseerd werd dankzij samenwerking van de afdeling Keel-, Neus-, Oorheelkunde van het Leids Universitair Medisch Centrum en NSDSK, een zorgaanbieder op het gebied van gehoor-, spraak-, of taalbeperkingen.
De verbeteringen dankzij een gehoorimplantaat
Wanneer bij ernstige gehooraandoeningen een cochleair implantaat wordt geplaatst, is het tot op bepaalde hoogte mogelijk dat dove kinderen een zekere mate van geluid gaan waarnemen. Dit helpt praktisch, dus bij het verbeteren van de ontwikkeling in spreken en taalgebruik. Maar hoe zit het met de genoemde sociale en emotionele ontwikkeling? Ook als een implantaat eventueel tot sterk verbeterd horen leidt, bestaat er vaak toch een achterstand op taalgebied bij het kind. Zeker als het druk en rumoerig is om hen heen, kunnen kinderen met een CI niet alles horen. Bovendien is er bij het horen regelmatig sprake van het missen van de fijnere nuance, ofwel de toon waarachter de emotionele boodschap van de woorden schuilgaat. De woorden komen dan wellicht wel over maar de emotionele betekenis niet.
Wat verbetert er en wat niet?
Het onderzoek van Ketelaar bestond hieruit, dat zij een groep kinderen dat een CI had en in leeftijd varieerde van 1 tot en met 5 jaar oud, vergeleek met kinderen uit dezelfde leeftijdsgroep die geen problemen hadden met horen. Zij maakte gebruik van testsituaties, maar vroeg ook aan de ouders van de kinderen om via vragenlijsten aan te geven in hoeverre hun kinderen bleken mee te voelen met anderen (empathie). Haar conclusies waren deels positief. De kinderen met een CI bleken even goed met anderen mee te voelen als kinderen zonder gehoorproblemen, en waren ook nog eens even goed in het begrijpen van wat een ander wilde. Wel bleek dat zij het moeilijker hadden met het voorspellen van het gedrag van een ander. Dit leidt tot mogelijke struikelblokken op het sociale vlak.
Mindere mate van morele emoties
Een mens heeft een heel scala aan emoties. Een subgroep daarvan zijn de 'morele emoties'. Deze soort emoties helpt mensen om zichzelf als het ware te bekijken via de ogen van iemand anders. Dat heeft tot gevolg dat er specifiek aan de 'mores' gebonden emoties optreden, waaronder schuld, schaamte of trots. Een afgeleide hiervan zoals gebruikt in het onderzoek, was de meting van morele emoties bij de kinderen na het wel of niet slagen in het volbrengen van een taak. Het bleek dat kinderen met een CI in mindere mate morele emoties lieten zien, zoals trots bij het wel slagen, of schaamte bij het niet slagen in de taak.
Taal niet zozeer verbonden aan sociale en emotionele ontwikkeling als verwacht
De gebruikelijke verwachting is, dat taal en sociaal-emotionele ontwikkeling samenhangen. Ofwel, dat wie zich goed ontwikkelt op het gebied van taalbeheersing, ook een goede ontwikkeling zal vertonen op sociaal en emotioneel vlak. Voor dit onderzoek ging die sterke connectie niet zo sterk op als gedacht. Taalbeheersing was geen 'ijzersterke' voorspeller voor sociale en emotionele ontwikkeling. Ketelaar trok dan ook de conclusie, dat betrokkenen ook bij een goede taalontwikkeling alert moeten zijn op eventuele aandachtspunten bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen met een CI. Ketelaar. ‘Dit is een belangrijke boodschap voor iedereen die betrokken is bij deze kinderen. Voor ouders, maar ook voor leerkrachten en behandelaars. Een passende begeleiding van kinderen met een CI blijft noodzakelijk.’