mijn kijk opEthische problemen omtrent genetisch gemanipuleerd voedsel
Genetisch gemodificeerde organismen (GMO) zijn subjecten van het hedendaags publiek debat. De rDNA technologie maakt het mogelijk om genen te transporteren buiten de grenzen van het organisme en nieuwe eigenschappen in planten, dieren en micro-organismen te introduceren dat via de klassieke genetica niet mogelijk is. Dit heeft het publiek aangezet tot nadenken.
De menselijke populatie is nog steeds aan het toenemen en bereikt waarden die enige problemen kunnen stellen aan de voedselvoorziening voor de mens. Deze effecten zijn het meeste problematisch in ontwikkelingslanden die zeer gevoelig zijn aan natuurrampen en epidemieën. De ‘nieuwe biotechnologie’ meer bepaald de recombinante DNA (rDNA) technologie wil deze problemen oplossen door planten te ontwikkelen die de voorraad, de diversiteit en de kwaliteit van het voedsel verbeteren. Genetisch gemodificeerde organismen (GMO) zijn subjecten van het hedendaags publiek debat. De rDNA technologie maakt het mogelijk om genen te transporteren buiten de grenzen van het organisme en nieuwe eigenschappen in planten, dieren en micro-organismen te introduceren dat via de klassieke genetica niet mogelijk is. Dit heeft het publiek aangezet tot nadenken.
Ethische problemen omtrent gemodificeerd (GM) voedsel
Volgens Comstock (1998) kunnen de argumenten omtrent het genetisch modificeren van voedsel onderverdeeld worden in twee klassen m.n. de intrinsieke en de extrinsieke bezwaren. Deze worden hier kort uiteengezet.
Intrinsieke bezwaren
Volgens Comstock (1998) is het genetisch modificeren van planten verkeerd omdat:
- De mens voor God speelt.
- Contradictie: ‘High tech’ medicatie, God wil dat wij voedsel genetisch manipuleren.
- De nieuwe technologie wereldveranderingen met zich mee brengt. Deze veranderingen mogen enkel genomen worden door God,
- Contradictie: Agricultuur in het algemeen.
- De mens de grenzen eigen aan de soort overschrijdt,
- Contradictie: Natuurlijke hybridenplanten.
- De reproductie onnatuurlijk en niet seksueel gebeurt,
- Contradictie: Stekken van planten.
- De integriteit, de schoonheid en het evenwicht van de natuur verstoord wordt.
- Contradictie: Dit is een extrinsiek bezwaar.
Uit het voorgaande blijkt dat er voor elk argument wel een tegenargument kan aangehaald worden. We kunnen dus op basis van het schenden van de intrinsieke waarden geen oordeel vellen of het al dan niet modificeren van organismen meer bepaald planten, slecht is.
Extrinsieke bezwaren
Hier is men van de veronderstelling dat GM van planten slecht is omdat de mogelijke risico’s groter zijn dan de voordelen die men er uit kan halen. Mogelijke discussiepunten zijn:
- De veiligheid van GM voedsel (productie van allergenen, pesticiden en toxines),
- De impact op de omgeving, meer bepaald op de diversiteit van het ecosysteem,
- Impact op de ontwikkelingslanden: de rijken worden rijker terwijl de armen armer worden,
- De consument overweegt de mogelijke risico’s tegenover de voordelen die GM voedsel kunnen bieden. De discussie hieromtrent gaat verder met het feit dat de consument de risico’s neemt terwijl de producent de winsten opstrijkt, en het
- Recht op informatie omtrent de mogelijke risico’s die GM voedsel met zich meebrengt.
De bovenaangehaalde punten zijn wel geldende belangen die in rekening dienen gehouden te worden. In een volgende paragraaf behandel ik als voorbeeld de problematiek omtrent GM voedsel op de omgeving en meer bepaald op de biodiversiteit van een ecosysteem.
Implicaties voor de biodiversiteit van een ecosysteem
Vele wetenschappers beschouwen de rDNA technologie als simpelweg een nieuwe maar andere techniek om planten op een efficiëntere manier te vermeerderen maar net zoals alle nieuwe technologieën houdt het genetisch modificeren van organismen vaak risico’s in. Reeds in het heden hebben we verschillende problemen met de ‘conventionele’ chemische agricultuur m.n. oppervlakte en grondwaterpollutie, bodemdegradatie, erosie en de biodiversiteit in het algemeen. De aanleiding hiervan is het streven naar zoveel mogelijk winsten en de toegenomen competitiedrang van bedrijven in de wereldmarkt (Chevre et al., 1997). De problematiek omtrent GM voedsel op de omgeving wordt in een drietal puntjes uiteengezet.
De gevolgen van ‘gene flow’ en het ontstaan van superonkruiden
Recent onderzoek heeft bevestigd dat GM planten in staat zijn om de geïntroduceerde genen te verspreiden naar andere verwante soorten (‘gene pollution’). Dit in quasi onvermijdelijk wanneer planten zich in de omgeving van andere verwante planten bevinden. Zou dit ons moeten verontrusten? Genen worden sedert jaren door kruisingen met wilde variëteiten uitgewisseld. Het grote verschil is natuurlijk dat de geïntroduceerde genen in GM cultuurgewassen (meestal) afkomstig zijn van andere phyla zodat aan deze planten eigenschappen worden geven die ze in de natuur nooit zouden kunnen bezitten. Indien deze genen accidenteel in de natuurlijke populatie zouden geïntroduceerd worden, kan dit gevolgen hebben op de ‘fitness’ en de populatiedynamiek van de hybrideplant. Deze hybriden (vb: bij herbicide tolerantie) kunnen ‘onkruiden’ worden en zullen de natuurlijke populatie uit het ecosysteem verdringen. Boeren gaan hierdoor hun toevlucht nemen naar totaalherbiciden om deze onkruiden te bestrijden. De gebruikte hoeveelheid herbicide zal hierdoor enigszins dalen maar de gevolgen voor het ecosysteem kunnen hierdoor vergroten (Chevre et al., 1997; Cook, 2002).
Daarentegen zijn vele insecten afhankelijk van één welbepaalde soort plant. Indien eveneens de natieve populatie insecticide resistent zou worden, kunnen deze insecten uit het ecosysteem verdwijnen wat enorme gevolgen heeft voor vb. insectetende vogels. Het ganse ecosysteem zou hierdoor verstoord worden. Het gaat hier dus niet zo zeer omtrent de genstroom zelf maar meer bepaald de gevolgen die de geïntroduceerde genen op het ecosysteem veroorzaken (Chevre et al., 1997). Er zijn reeds aanwijzingen van ‘multi-tolerantie’ tegen herbiciden in Noord-Amerika. Er is reeds meermaals aangetoond dat het gebruik van pesticiden geleid heeft tot een ernstige daling van landelijke vogels, natieve planten en insecten. Vijfentwintig van de 200 vogelsoorten zijn door het gebruik van pesticiden in de UK nu als zeldzaam bestempeld en dit aantal zal in de toekomst nog oplopen. Het gebruik van genen afkomstig van Bacillus thuringiensis (Bt) om planten resistent te maken tegen insectenpest, heeft aanleiding gegeven tot een daling van het aantal monarch vlinder.
Anderzijds zijn de gevaren die optreden bij het gebruik van efficiënte pesticide niet altijd duidelijk. In de loop der jaren heeft de mens als een ‘natuurlijk waarschuwingssysteem’ gefungeerd. Het detecteerde de toxische effecten van DDT, de gevaren van organochloor-pesticiden en het toonden de toxische effecten van PCB’s. De ontwikkeling van insecticide resistentie planten heeft hier dan wel voordeel opgeleverd (Cook, 2002).
Fenotypische variabiliteit
Dit is de tendens tot het ontstaan van onverwachte (pleiotrope) eigenschappen naast de verwachte eigenschappen. Voorbeelden hiervan zijn de productie van secundaire (toxische) metabolieten, allergenen en de ontwikkeling van doornen en stekels aan planten. Dit fenomeen is reeds goed gekend bij de conventionele genetica. Deze nieuwe eigenschappen kunnen voor boeren en dieren een eventueel risico daarstellen (Cook, 2002).
De introductie van virusgenen in planten
Wanneer planten gemodificeerd worden met virusgenen, bestaat de kans erin dat wanneer deze plant geïnfecteerd wordt met een ander virus, er een recombinant nieuw virus ontstaat dat virulenter is dan het vorige. Dit noemt men ‘pathogeen-geïnduceerde resistentie’. De plant wordt met andere woorden resistent voor het eerste pathogeen maar gevoelig voor een ander pathogeen. Dit fenomeen werd reeds vastgesteld in Hawaï waar men papajaplanten resistent wilden maken tegen de ‘ringspot’ ziekte. Deze planten werden gemodificeerd met genen die instaan voor de productie van kapseleiwitten van virussen (Cook, 2002).
Persoonlijke Visie
Het is duidelijk dat de rDNA technologie net zoals alle andere nieuwe technologieën, bepaalde risico’s inhouden maar we streven echter naar een nieuw tijdperk waarin het niet mogelijk is het gebruik van de ‘nieuwe biotechnologie’ tegen te houden. Volgens mijn standpunt is het echter niet het proces maar wel het ‘product’ zelf waar we ons zorgen over hoeven te maken. Zoals reeds hierboven besproken werd, zijn er aanwijzingen dat herbicide tolerantie geleid heeft tot het ontstaan van ‘superonkruiden’ wat zeer nadelig kan zijn voor het ecosysteem. Deze planten werden voornamelijk ontwikkeld ten voordele van de producent en in mindere mate voor de consument. Anderzijds heeft de rDNA technologie het mogelijk gemaakt om de zogenaamde ‘Golden rise’ te ontwikkelen. Dit is een transgeen product waarin de vit. A productie sterk gestimuleerd wordt. Het heeft tot doel de nutriëntele waarde van de voedselstapel in de derde wereldlanden te verhogen en er de ziekte in het algemeen te beperken. Anderzijds worden planten gemodificeerd met genen coderende voor osmosebeschermers (zoals fructanen, proline, …) zodat planten een verhoogde zout- en droogtetolerantie vertonen. Deze planten kunnen van groot belang zijn in landen die regelmatig door droogte geteisterd worden. Uit deze voorbeelden blijkt dat de rDNA technologie eveneens grote voordelen kan opleveren. We kunnen dan aan verschillende producten verschillende ethische dimensies toekennen.
Aan de andere zijde kunnen we niet wegnemen dat er in de natuur ook gentransfer optreed. Denken we dan bijvoorbeeld aan natuurlijke hybriden, natuurlijk geïntroduceerde mutaties (evolutie, natuurlijke selectie??) of virussen die instaat zijn stukje van het gast-DNA in hun genoom te integreren en over te brengen in andere gastheerspecies (verschillende phyla). Is het dan zo dat de mens dit niet mag? Volgens mijn standpunt niet maar het is dan aan de wetenschap hun ‘luie houding’ te verwerpen en de aandacht te richten aan het opstellen van risicoanalyses voor elk nieuw product dat men op de markt wil brengen om zodoende de nadelige gevolgen voor de natuur en de mens te beperken. Om een beter inzicht te krijgen in de mogelijke processen en effecten die optreden bij het creëren van GMO, is er nood aan een nauwe samenwerking tussen verschillende wetenschappelijke deelgroepen zoals bijvoorbeeld de entomologie, de ecologie, de humane wetenschappen, de biotechnologie en eventueel andere.
Een ander probleem dat mij opvalt zijn de verschillende ethische standpunten die mensen t.o.v. GMO innemen. Zo dient volgens de wetenschap de ‘nieuwe biotechnologie’ voedsel in voldoende kwantiteiten en kwaliteiten ter beschikking te stellen en er anderzijds zoveel mogelijk winsten uit te halen. Anderen partijen daarentegen vinden dat de menselijke gezondheid, het natuurbehoud en de sociale rechten van de mens het belangrijkste is. Volgens mijn visie is het niet mogelijk om zich bij één standpunt neer te leggen zonder rekening te houden met andere partij. Het hoofddoel van de wetenschap is om de wereldbevolking te voeden maar dit is niet mogelijk indien vb. de derdewereldlanden het zich niet kunnen veroorloven om deze GM producten aan te wenden. Daarentegen zou het streefdoel dienen te zijn: (1) voldoende voedsel te produceren om de groeiende wereldbevolking te voeden, (2) voedsel te produceren dat een bepaalde nutriëntele waarde heeft en voldoende veilig is en (3) de consument de mogelijkheid geven om het voedsel aan te wenden op die manier dat de producenten er toch nog voordeel uit kunnen halen.
Naast het algemene streefdoel, dient men eveneens rekening te houden met de religie in een bepaald land. Zo zal men in de oosterse landen niet met gemodificeerde maïs moeten afkomen indien hun dieet voornamelijk uit rijst bestaat. In de meeste gevallen hebben deze mensen geen keuze. Ze worden als het ware gedwongen om hun eeuwen oude tradities (familiebanden, cultuurbedrijf, …) op te geven en zich aan te sluiten bij de zogenaamde ‘vooruitgang’.
Het is dus duidelijk dat de globalisatie van de wereldmarkt een feit is. Daarentegen is de creatie van een globale gemeenschap een groot probleem. Mensen worden eerder aanzien als consumenten i.p.v. burgers waarbij de producenten het voor zeggen hebben. Dit probleem doet zich vooral voor in ontwikkelingslanden waar de wereldmarkt hoofdzakelijk gereguleerd wordt door een elite groep. Om deze redenen dienen er enerzijds wetten opgesteld de worden die de rechten van de consument en de kleine producent beschermen. Een voorbeeld hiervan is het recht op informatie omtrent de veiligheid van het voedsel zoals mogelijke toxische nevenwerkingen, genetische instabiliteit van het product, enz.. Anderzijds moet hieraan een regulatorisch systeem gekoppeld worden die er voor zorgt dat de opgestelde wetten ook daadwerkelijk nageleefd worden en zodoende de nodige sancties uitvoert.
Volgens mijn visie komt het er op neer dat de mensen inzien dat hun lot verbonden is met anderen en met die van de planeet, dat er op ‘lange termijn’ geen verliezers of winnaars kunnen zijn. Ik vrees echter dat door de heersende mentaliteit van de globale wereldmarkt dit niet in de nabije toekomst zal zijn.