Motivatie; de theorie van McClelland
Motivatie; de theorie van McClelland stel je eens voor, je moet vandaag naar jouw werk. De zon straalt en jouw werk is op fietsbaren afstand van jouw huis, zou je met de fiets naar jouw werk gaan? Maar stel je nu eens voor dat het met bakken uit de lucht komt, heb je nu nog zin om op de fiets naar jouw werk te gaan? Waarschijnlijk een stuk minder dan bij de eerste situatie. Hoe komt het dat je de ene dag overal zin in hebt en de volgende niet vooruit te branden bent? Hoe is het mogelijk dat sommige jongeren tien keer per week trainen op ook maar een kleine kans te maken topsporter te worden of muzikant of kunstenaar etc. Hoe komt ons gedrag tot stand?
De neiging tot handelen
Onze motivatie om iets te doen valt op verschillende manieren te omschrijven en een manier is via de theorie van McClelland. McClelland omschrijft motivatie liever als "de neiging tot handelen", en gaat hierbij vanuit dat verschillende factoren een invloed uit oefenen om je uiteindelijke neiging tot handelen/motivatie. Hieronder vallen:
- Motieven
- Cognities
- Vaardigheden
- Mogelijkheid
- Gewoonte
Motieven
De eerste factor zijn de motieven volgens McClelland. Motieven zijn de dingen aan welke mensen een bepaalde waarde hechten of wat ze willen. Bijvoorbeeld de beste willen zijn (prestatie motief) of angst om ziek te worden of iets te breken (gezondheidsmotief) etc. Zo zijn er oneindig veel motieven te bedenken. Wel zijn motieven zeer sterk persoonsgebonden, iedereen hecht ergens anders waarde aan of wil het een liever dan het ander. Een motief komt echter niet altijd tot uiting; je kunt niet zomaar aan iemand zien, die man heeft een groot prestatiemotief. Alleen als de gelegenheid daar is, zal het opvallen. Dus bijvoorbeeld bij een wedstrijdje. Het maakt dus wel degelijk uit in wat voor situatie iemand zich bevindt voor welke motieven zichtbaar worden en dus welk gedrag iemand vertoont. Zo is het ook verklaarbaar dat volwassenen kinderen bijvoorbeeld wel een spelletje kunnen laten winnen maar bloed fanatiek zijn als ze strijden tegen andere volwassenen.
Cognities
De tweede factor die McClelland beschrijft zijn de cognities. Cognities zijn de dingen die je al weet en daardoor je besluit beïnvloeden. Bijvoorbeeld fietsen is goed voor je dus ik kan toch maar beter gaan fietsen vandaag. Of als ik nu ga fietsen ben ik vanmiddag zeer vermoeid en heb ik niks meer aan de rest van de dag. Cognities kunnen dus in principe ook herinneringen zijn waar je weer iets geleerd van hebt.
Vaardigheden
De derde factor, de vaardigheden, berust zich op het feit dat mensen eerder geneigd zijn iets te doen dat ze al kunnen. Iets wat onder hun vaardigheden valt. Iemand die nog nooit gefietst heeft zal niet snel bedenken laat ik vandaag eens met de fiets naar mijn werk gaan.
Mogelijkheid
Vervolgens stelt McClelland als vierde factor de mogelijkheid. Er moet een mogelijkheid zijn om een bepaalde activiteit of bepaald gedrag uit te kunnen voeren. Want zonder fiets kan je niet fietsen, of een beter voorbeeld als je fiets op het station staat en je moet eerst nog te voet naar het station zal je minder snel met de fiets gaan dan wanneer je fiets gewoon voor je huis staat.
Gewoonte
En de laatste factor, die volgens McClelland heel belangrijk is, zijn de gewoontes van iemand. Als je gewend bent om ’s ochtends vroeg naar school of naar je werk te fietsen zal je dat niet snel veranderen. Mensen houden van gewoontes en houden zich daaraan vast.
Meer neiging creëren
Als je dus je motivatie voor iets wil vergroten/creëren is het een kwestie van structuur opbouwen. Vraag je af waarvoor je iets doet en probeer dus de juiste motieven naar voren te laten komen. Creëer de mogelijkheid voor jezelf en zorg dat je altijd op dezelfde momenten iets gaat doen hierdoor versterk je de gewoonte factor. Uiteindelijk zal hierdoor ook de vaardigheid factor toenemen want naar mate je iets vaker doet zul je natuurlijk steeds vaardiger worden en hierdoor meer plezier ondervinden.