De elfjes van Cottingly
Cottingly, Yorkshire, 1917. Het pittoreske dorpje blaakte in de Engelse zon. Elsie Wright, 16 jaar en haar 10 jarig nichtje Frances Griffiths kregen voor de zoveelste keer een uitbrander van hun moeder omdat ze steeds met natte en vuile kleren thuiskwamen. De twee nichtjes gingen altijd spelen bij de waterval achter het huis en Frances zei dat ze daar in de beek met elfjes speelden. Uiteraard geloofde niemand deze kinderlijke uitleg. Elsie vroeg of ze een keertje de fotocamera van haar vader mocht lenen en hij prepareerde het toestel voor zijn dochter. Toen vader Wright ’s avonds de lichtgevoelige plaat ontwikkelde, zag hij tot zijn verbazing zijn dochter in gezelschap van vier elfjes. Hij moest lachen in zijn binnenste, knap gedaan van zijn dochter, die papieren elfjes. Maar er was meer aan de hand.
Echte elfjes!
Enkele weken later kreeg Elsie de camera nog eens mee en weer kwam ze thuis met een kiekje waarop een klein wezentje te zien was. Arthur vroeg uitleg aan zijn dochter, maar deze hield bij hoog en laag vol dat de foto echt was. Toch geloofde hij zijn dochter niet. Zijn vrouw Polly had ook haar bedenkingen. Maar toen ze een theosofische lezing bijwoonde waar over het bestaan van elfjes werd gedebatteerd, liet ze de foto’s zien. De negatieven kwamen in handen van Edward Gardner, voorzitter van de Londense Blavatsky Loge (Madame Blavatsky was de stichtster van de theosofische beweging). Gardner liet ze op zijn beurt onderzoeken door Harold Snelling, een ervaren fotograaf, en deze verklaarde de foto’s voor echt. De foto’s werden gereproduceerd en begonnen aan hun veroveringstocht.
Kodak
Medewerkers van het Kodak laboratorium onderzochten de foto’s en spraken hun twijfel uit. Ze veronderstelden dat de elfjes er later aan toe waren gevoegd. Degene die deze kiekjes had gemanipuleerd moest over veel vakkennis en de juiste apparatuur beschikken. Twee dingen die de meisjes nu ten enen male ontbraken. Gardner reisde naar Cottingly, ondervroeg de meisjes en hun ouders, bezocht de locaties en nam op zijn beurt foto’s. Nu hij had kennis gemaakt met de levenslustige, onschuldige meisjes stond het voor hem vast: deze foto’s konden niet het werk zijn van doortrapte bedriegers, het waren twee onschuldige engelen die de elfjes hadden gefotografeerd.
Sir Arthur Conan Doyle
Elsie en Frances kregen een camera met gemerkte negatieven met de vraag om nog meer foto’s te maken. Dat leverde drie nieuwe plaatjes op. Aan de hand van de negatieven kon men zien dat er niet was geknoeid met het toestel. De nichtjes bleven volhouden in de echtheid en kregen plots een wel zeer indrukwekkende medestander. Niemand minder dan auteur sir Arthur Conan Doyle, invloedrijk en gevierd, schepper van de ultra rationele speurneus Sherlock Holmes, mengde zich in het debat. Doyle was al langer overtuigd van het bestaan van een onzichtbare wereld en deze foto’s leverden het bewijs waar hij zo lang naar gezocht had. Hij schreef er enkele opzienbarende artikelen over en zelfs een boek,
The coming of the fairies. Hij gaf lezingen en kreeg vanuit heel het land getuigenissen van mensen die ook kleine wezentjes hadden gezien. Voor Doyle stond het vast dat de mensheid aan de vooravond stond van een spirituele renaissance.
Tegenstand van vriend en vijand
Uiteraard waren er ook tegenstanders. Doyle was een factor om rekening mee te houden, maar toen hij op den duur te lang op dezelfde bazuin bleef blazen, begon hij aanhang te verliezen. Men maakte zich vrolijk om de schrijver van Sherlock Holmes en vroeg zich af wanneer de beroemde fictieve speurder zijn geestelijke vader uit zijn dromen zou helpen. Ook Harry Houdini, de Amerikaanse boeienkoning en vriend van Doyle, uitte zijn bedenkingen. Houdini was een ware kruistocht begonnen tegen spiritisten en waarzeggers allerhande en slaagde er ook meestal in hun bedrog bloot te leggen. Hoewel zijn illusies soms de indruk wekten dat er bovennatuurlijke krachten bij te pas kwamen, bleef hij er altijd sterk op wijzen dat het illusies waren, niet meer of minder. Doyle was daar niet zo zeker van en verdacht zijn vriend ervan wel degelijk occulte vermogens te bezitten, maar dat hij dat niet wou toegeven. Hoe dan ook, naarmate Doyle bleef vasthouden aan zijn geloof in elfjes en geesten, bekoelde de vriendschap tussen beide mannen. Een mogelijke verklaring voor het hardnekkig geloof van Doyle in het bovennatuurlijke kan liggen bij het verlies van zijn zoon, die niet levend uit WOI terugkeerde. Men vermoedt dat Doyle troost putte uit de gedachte dat er na dit leven een ander leven bestond, waar zijn zoon vertoefde en gelukkig kon zijn.
De waarheid
Het was pas begin jaren 80 van de vorige eeuw dat de aap uit de mouw kwam. Joe Cooper, een journalist, schreef een reeks artikelen over elfjes en kon een interview versieren met Elsie en Frances. Daar gaf Elsie - intussen een kranig oudje, waarschijnlijk uit angst om niet als een gekke oma door het leven te moeten gaan, toe dat ze elfenfiguurtjes had geknipt uit bordkarton, ze van vleugels had voorzien en ze met hoedenspelden had vastgeprikt. Ze zei niet te begrijpen dat de mensen haar verhaal konden geloven. Toen ze dan een heuse professionele camera in haar handen kreeg geduwd durfde ze niet anders meer dan het spel meespelen. Frances van haar kant zei dan weer dat ze vroeger écht elfjes kon zien, maar met het ouder worden niet meer. Wat er ook van zij, de twee meisjes hadden decennialang het felle debat tussen believers en non-believers van de nodige munitie voorzien.
Voorbij?
Ondanks de bekentenis van Elsie en Frances, is er nog steeds een harde kern die volhoudt dat de foto’s wel degelijk echt zijn. Het lijkt er op dat wie echt in iets wil geloven, daar niet van af te brengen is, ondanks karrenvrachten objectief weerlegbaar bewijsmateriaal. Een even interessante als merkwaardige vraag is echter, hoe een lucide geest als die van sir Arthur Conan Doyle, schrijver en arts, zich kon laten beetnemen door twee kinderen van tien en zestien jaar. Tenslotte was hij de geestelijke vader van de scherpzinnige, logisch denkende detective Sherlock Holmes, die er altijd op hamerde dat alles elementair was, nietwaar, beste Watson?