De verzamelstoornis: het leed en de behandeling
De verzamelstoornis. We denken al snel aan de mensen die zo veel spullen bewaren en verzamelen, dat het huis in een beestenboel verandert - én er prompt een 'spannende' tv-serie wordt gemaakt over al dat rare gedoe. Echter, een verzamelstoornis is voor alles een situatie waarin leed schuilgaat. Bovendien kan een verzamelstoornis variabel zijn tussen mild en extreem verzamelgedrag. Tijd voor feiten, cijfers en nuchtere informatie over de verzamelstoornis.
De verzamelstoornis heeft allerlei benamingen. Het woord 'stoornis' verwijst, en dat is correct, naar het feit dat de neiging tot verzamelen tot verstoring van de psychische gezondheid kan leiden, denk ook aan de eetstoornis of angststoornis. Maar er zijn ook meer bedekte benamingen waaronder ‘verzamelwoede’ of ‘verzameldrang.' Ook in opkomst, vooral vanwege min of meer sensatiebeluste Amerikaanse tv-programma's, is de term 'hoarding.' Onder die term kunnen in feite ook natuurlijke neigingen tot verzamelen vallen, denk aan de eekhoorn die beukennootjes verzamelt maar ook de mens die zich op voedselschaarste voorbereidt. Verder gaat het vaak om spullen en bezittingen, maar worden ook verbanden gelegd naar het in huis halen van steeds meer dieren. Dit betreft echter een lastig onderscheid, omdat hier ook andere motieven zoals dierenliefde of de behoefte levende wezens te helpen achter kan zitten.
Behoefte tot bewaren
Het Fonds Psychische Gezondheid definieert de verzamelstoornis als de 'sterke behoefte om bepaalde objecten te bewaren.' Minder bekend is dat het eventueel proberen om spullen toch weg te doen, een gevoel van lijden opwekt bij de verzamelaar. Het verzamelen berust dus niet op hebzucht, maar op de psychische pijn die voortkomt uit het afstand doen van bezittingen. Het is mogelijk dat mensen hierin zo ver gaan, dat hele woningen tot verzamelplaatsen verworden en de bewoner bed of keuken niet eens meer kan bereiken. Maar de Mayo Clinic wijst terecht op nog zo'n weinig bekend feit over de verzamelstoornis: deze bestaat in varianten. Het extreme plaatje trekt de aandacht, maar het kan ook zijn dat iemand een hele kamer in huis volstouwt met knuffelberen en voor de rest prima kan blijven wonen. Belangrijk feit is wel dat een verzamelstoornis progressief is. Wie merkt dat er dwangmatige trekjes aan vast komen te zitten, kan beter zo vroeg mogelijk ingrijpen.
Hoe komt het?
We kunnen, zoals dat vaak het geval is bij psychische stoornissen, niet sec voorspellen dat iemand een verzamelstoornis zal krijgen. Maar er zijn wel een aantal factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan van de stoornis. Analoog aan andere psychische problemen, zijn we inmiddels zo ver, dat we inzien dat er meestal een samenspel is van lichamelijke, psychische en sociale factoren. Zo blijkt dat zo'n 50% van degenen die een verzamelstoornis heeft, ook familie heeft die de verzamelneiging deelt. Er is een genetische factor. Maar er zijn ook psychische elementen aan de stoornis, met name het vertonen van besluiteloosheid. Tot slot, en dat is ook een factor die meer aandacht verdient, kan het zijn dat er een traumatische gebeurtenis aan te wijzen valt net voor de stoornis begon, of heviger werd. Een hevig gemis van een geliefde kan zich dan bijvoorbeeld uiten in het krampachtige verzamelen van spullen die doen denken aan mensen van nu en vroeger die van waarde zijn of waren. Hier kan een onverwerkt verlies achter de verzamelstoornis schuilgaan.
Ook een kind kan dwangmatig verzamelen
De neiging tot dwangmatig verzamelen wordt vaak verbonden aan het gedrag van volwassenen. Dit klopt niet. Dwangmatig verzamelen is in feite mogelijk over de hele levensloop heen, van jong tot ouder. Concreet blijkt dat in de leeftijdsfase tussen 11 en 15 jaar verschijnselen kunnen opkomen. Wel is er een toename te zien in de periode tussen jong volwassenheid en de periode van middelbare leeftijd tot ouderdom. Symptomen van dwangmatig verzamelen worden onder oudere volwassenen in de categorie van 55 tot 94 jaar, bijna drie keer zo vaak gesignaleerd als het geval is bij jong volwassenen (de categorie tussen 34 en 44 jaar).
Verzamelen is niet altijd een stoornis
Verzamelen is echt niet altijd een stoornis. De aangewezen persoon om een verzamelstoornis te onderscheiden van de onschuldige neiging om een grote collectie kristallen Swarovski-beeldjes aan te leggen of alle postzegels uit het jaar 1973 te vergaren, is de psychiater of psycholoog. Bij de diagnose wordt gelet op een aantal kenmerken. Bijvoorbeeld is dat het losgekoppeld zijn van de moeite die men heeft om bepaalde spullen weg te doen enerzijds, en de realistische waarde van die spullen anderzijds. Kenmerkend is ook, dat het weg doen van bezittingen leidt tot psychisch lijden. Daarnaast kan een persoon zich sociaal gaan isoleren en ook geen mensen meer uitnodigen, doorgaans gepaard met schaamte.
Cognitieve gedragstherapie en verzamelstoornis
Het is gebleken, dat het werken aan verzamelproblemen vaak een taak is voor de lange termijn. Het risico op terugval is groot te noemen, aldus het Fonds Psychische Gezondheid. In elk geval wijst onderzoek uit dat cognitieve gedragstherapie kan zorgen voor verbetering. Dat is zowel praktisch, dus met het oog op de leefbaarheid van de woonomgeving afgezet tegen de hoeveelheid spullen, als psychisch, dus gericht op de vraag hoe mensen zich voelen. Dan nog was na de behandeling nog altijd sprake van een bovengemiddelde hoeveelheid spullen in huis, en de noodzaak verder te werken aan de verzamelproblemen. Als een verzamelstoornis behandeld wordt via cognitieve gedragstherapie, wordt geprobeerd om mensen te leren ander gedrag te vertonen: niet alleen door bezittingen weg te doen, maar ook om nuchterder te gaan denken over bezittingen, onjuiste gedachten op te sporen en de neiging meer spullen te verzamelen te verminderen. Niet alleen op tv, ook in de dagelijkse realiteit is het gebruikelijk dat behandelaars bij iemand thuiskomen. Dat is immers de plek waar de symptomen zich vooral laten zien.
Wat te doen bij een verzamelstoornis?
Er is relatief weinig onderzoek voorhanden naar de vraag of medicijnen helpen tegen de verzamelstoornis. Bovendien is het resultaat van wél beschikbaar onderzoek wisselend. Een verzamelstoornis wordt vaak behandeld met de therapie die onder behandelaars vaak favoriet is: cognitieve gedragstherapie. Maar er valt ook te denken aan behandeling, eventueel aanvullend, van mogelijk achterliggend verlies of andere trauma's. Bij verliesverwerking kan daarbij ook de hulp van een geestelijk verzorger of spiritueel counselor van nut zijn. Cognitieve gedragstherapie is onder behandelaars en publiek algemeen geaccepteerd. Dit echter ondanks het feit dat deze therapie volgens onderzoek zeker niet altijd werkt en bovendien aanwijzingen bestaan dat welke therapie dan ook minstens deels werkt vanwege de aandacht en het contact met een goedwillende professional.
Alternatieven zijn nog onderbelicht
Daarentegen zijn alternatieven vaak controversieel. Toch gaan er ook uit deskundige hoek steeds vaker stemmen op voor onder andere mindfulness-gerichte beoefeningen, eventueel als aanvulling op bestaande behandelingen. Een andere minder bekende benadering uit de zogenaamde derde-generatietherapie, die zich niet per se richt op probleemoplossing maar eerder op acceptatie van wat is en de focus op wat men wél kan en wil in het leven, is Acceptance and Commitment Therapy (ACT). Deze behandeling wordt wel gezien als gelinkt aan cognitieve gedragstherapie, maar heeft heel eigen accenten. Het gaat erom jezelf niet (meer) te veroordelen, maar met zelfcompassie en mildheid aan de slag te gaan. Er is groeiend wetenschappelijk bewijs dat ACT kan helpen bij stoornissen behorend tot de zogenaamde Obsessive Compulsive Disorder, waaronder ook de verzamelstoornis valt.
Hulp zoeken bij problemen met verzamelen
Wie het idee heeft dat het eigen leven of dat van een ander sterk of steeds sterker te lijden heeft onder verzamelneigingen, kan erover praten met de huisarts. Deze kan de eerste begeleiding bieden vanuit de praktijk, of doorverwijzen als dat nodig is. Wie moeite heeft om tot behandeling over te gaan, bijvoorbeeld wegens schaamte, kan een online behandelaar zoeken. Enerzijds kan 'live' behandeling meer indringend werken, en hebben we nog onvoldoende wetenschappelijke basis inzake online therapie en verzamelstoornissen. Anderzijds kan iemand beter 'online gaan' dan een hele tijd of misschien zelfs voorgoed te blijven aanhikken tegen de drempel richting behandeling.