Autisme en conceptueel denken
Autisme is een stoornis in het functioneren van de hersenen. Informatie die bij de hersenen aankomt, wordt bij kinderen met autisme anders verwerkt dan bij de meesten. Kinderen met autisme nemen de wereld als het ware in losse deeltjes waar, maar verwerken de informatie niet automatisch tot een logisch geheel. Ze weten niet vanzelf het verschil tussen hoofdzaak en bijzaak, en raken soms gefixeerd op een onbelangrijk detail zonder dat zij het geheel overzien.
Conceptueel denken
Het lijkt er op dat sommige denkprocessen bij kinderen met
autisme anders verlopen. Kinderen met autisme nemen gebeurtenissen en systemen fragmentarisch waar. Zij merken wel de afzonderlijke delen op, maar de onderlinge samenhang ontgaat hen vaak. Ze trekken daardoor verkeerde conclusies of leggen een verkeerd verband tussen oorzaak en gevolg. Het trekken van conclusies en het leggen van logische verbanden tussen gebeurtenissen of situaties is nodig voor het ontwikkelen van het “conceptueel denken”. Conceptueel denken betekent: een breder of dieper inzicht krijgen in problemen of situaties door deze in een ruimer kader te plaatsen of door verbanden te leggen met andere informatie. Conceptueel denken richt zich dus op het uitwerken van ontwerpen. Het gaat vooral om de denkprocessen die plaatsvinden bij het aanbrengen van details in een geheel.
Het grotere geheel
Dit betekent tegelijk dat je de algemene gedachte achter een situatie of een voorwerp moet begrijpen. Als je begrijpt waar iets toe dient kun je het in een groter verband zien of in andere situaties toepassen, en je kunt onderscheid maken tussen de hoofdzaak en de bijzaken. Normaal gesproken leren kinderen dit vanzelf in het dagelijks leven. Door dagelijkse dingen mee te maken, gaan kinderen de functie van voorwerpen begrijpen en ze leren de opgedane kennis toe te passen in andere situaties. Juist dit gedeelte van “leren” verloopt anders bij mensen met autisme. Het komt vaak voor dat zij een onderdeel aan het concept toevoegen wat er niet bij hoort, bijvoorbeeld een kleur of materiaalsoort terwijl die niet relevant is voor de functie. Andersom laten zij soms ook wél relevante kenmerken weg uit hun denkpatroon.
Een voorbeeld
Een goed voorbeeld hiervan is het kind dat weigert om te drinken als dat drinken niet in zijn eigen beker zit. Het kind krijgt thuis, toevallig of bewust, regelmatig te drinken uit een groene plastic beker. Het kind heeft een verband gelegd tussen drinken en kleur van de beker, hij is ervan overtuigd geraakt dat de kleur groen bij het concept “beker” hoort. Ook andere kinderen krijgen regelmatig iets te drinken. Soms zit dat in een plastic beker, soms in een gekleurde beker, soms in een beker met een plaatje. Door die verschillende ervaringen gaan zij het concept “beker” begrijpen. Als zij dat concept eenmaal begrijpen leren zij daar soepel mee omgaan. Ze leren om de opgedane kennis toe te passen in andere situaties.
Wat gaat er mis?
Kinderen met autisme hebben moeite met conceptueel denken. Zij nemen hun omgeving fragmentarisch waar. Het kind met autisme maakt fouten in het samenvoegen van de losse fragmentjes die het waarneemt. Die fouten worden vaak veroorzaakt door “ruis” in het beeld. Die ruis bestaat uit niet ter zake doende details die niets met het "ontwerp" achter de situatie te maken hebben. Het kind maakt daar geen onderscheid in en voegt de “ruis” toe aan zijn concept. Het omgekeerde komt ook voor. Het kind laat dan essentiële onderdelen weg in zijn beeldvorming. Het beeld dat bij het kind ontstaat is voor hemzelf logisch, omdat hij weet waar hij het op gebaseerd heeft. Voor buitenstaanders is het vaak moeilijk te volgen. Zo kunnen er kleine drama's ontstaan omdat een kind plotseling radicaal weigert om iets te doen of aan te nemen, terwijl het volgens de volwassene om de normaalste zaak van de wereld gaat.
Meer voorbeelden
- Een moeder brengt haar kind elke dag naar school en volgt daarbij steeds dezelfde route. Het concept hier is “naar school gaan”. Het kind trekt na verloop van tijd de conclusie dat “naar school gaan” betekent dat je die ene specifieke route moet volgen. Op een dag kiest de moeder een andere weg. Het kind raakt volledig overstuur omdat het denkt dat het lopen langs de vaste route een deel is van het concept: naar school gaan.
- In de zomervakantie zet een moeder regelmatig het zwembadje in de tuin. Op een koude en bewolkte dag vraagt het kind of ze in het zwembadje mogen spelen. De moeder legt uit dat ze alléén in het badje spelen als de zon schijnt. Dan wordt het winter. Op een ijskoude dag in februari komt het kind blij de trap afgerend. De zon schijnt en er is geen wolkje aan de lucht. Het kind is heel boos en teleurgesteld als mama het badje niet op wil zetten. De zon schijnt toch? In dit geval heeft het kind de temperatuur buiten beschouwing gelaten bij het vormen van een conceptgedachte.