Glucose, brandstof voor ons lichaam
Tien eetlepels glucose verbruiken onze hersencellen elke dag en constant circuleren in ons bloed een of twee theelepels van deze zoete stof. Als brandstof gebruiken onze cellen vooral suikers, of beter gezegd glucose. Zonder glucose zouden we niet kunnen functioneren.
Zonder glucose kan een mens niet overleven
Glucose is van levensbelang voor de mens. Zonder glucose als brandstof zou de mens niet kunnen ademen, denken, lachen of lopen. Elke dag, elke seconde verslinden onze cellen enorme hoeveelheden energie, want een mens werkt niet vanzelf. Zonder glucose kunnen we niet overleven. Alleen als onze hersenen verbranden ongeveer 140 gram glucose per dag. Dat is net zoveel als tien lepels suiker.
Om ons lichaam te laten functioneren, moeten we suiker niet in zijn pure vorm naar binnen lepelen. Ons lichaam kan glucose als brandstof zelf produceren, bijvoorbeeld uit brood, pasta, aardappelen of karbonades. Dit duurt echter enige tijd want onze stofwisseling heeft vele tussenstappen nodig voordat die uit voedsel de brandstof glucose heeft gemaakt.
Pure glucose wordt het snelst in de bloedbaan opgenomen
- Het makkelijkst heeft onze stofwisseling het als we pure glucose eten, druivensuiker dus. Daarom geldt deze zoetigheid ook als snelle stimulans voor de zenuwen: de suiker raakt zeer snel via de darmen in de bloedbaan en van daaruit naar de hersenen. Bijna even snel verwerkt ons lichaam huishoudsuiker.
- Meel, aardappelen en pasta zijn gemaakt van zetmeel, een keten van glucose-bouwstenen derhalve. Die kan het lichaam in de darm opsplitsen en op die manier heeft het al de beschikking over de felbegeerde brandstof.
- Zelfs vetten en eiwitten kunnen in ons lichaam in energie veranderen, maar dat duurt lang en kan alleen via omwegen.
Glucose als brandstof voor de cellen
Vanuit de darm of lever belandt de suiker in het
bloed: daarin drijft bij gezonde mensen zo´n 60 tot 140 milligram glucose rond, afhankelijk van het feit of men nuchter is of een maaltijd heeft gebruikt. Die wijze van benoemen heeft betrekking op een deciliter, wat overeenkomt met één champagneglas vol bloed.
Een nieuwere maateenheid bepaalt tegenwoordig de waarde in millimol per liter: 3,4 tot 7,8 moet het zijn bij gezonde mensen. Geëxtrapoleerd naar het hele lichaam circuleren er een tot twee theelepels suiker in het bloed. Deze rode transportstroom brengt de brandstof naar elke cel, op te slaan in goede tijden, te verbranden in tijden van nood.
Glycogeen, energievoorraad in de cellen voor noodgevallen
Normaal gesproken eten we meer suiker dan nodig is. Een deel van het overschot slaat ons lichaam op in de spieren en in de lever om er vet van te maken. Energie laat zich goed in de vorm van vet opslaan en kan eveneens worden opgeslagen in de cellen. Het merendeel van de overtollige glucose belandt echter als suikervoorraad, het zogenaamde
glycogeen in de cellen. Tot 450 gram daarvan, zo zwaar als vier en een halve reep
chocolade, past in ons lichaamseigen celdepot.
In tijden van nood betrekt ons lichaam zijn
energie het eerst uit deze glycogeenvoorraad. Ook 's nachts, als de laatste maaltijd al lang achter de rug is, grijpt het lichaam terug op glycogeen. Maar suikers in de vorm van glycogeen kunnen de cellen niet verbranden, dus zet de lever de glycogeen terug om naar glucose. Maar onze spieren zijn niét zo vrijgevig: ze bouwen de glycogeen pas af als ze zélf energie nodig hebben.
Aanmaak van glycogeen in de lever
Terwijl onze vetdepots in het lichaam zeer lang stand kunnen houden, wat we helaas merken aan onze dieetresistente vetkussentjes, volstaat de opslagcapaciteit aan glycogeen voor maar ongeveer 24 uur. Houden de tijden van nood langere tijd aan, bijvoorbeeld omdat we een
dieet volgen, dan schakelt ons metabolisme (stofwisseling) om op een noodprogramma: het zorgt zélf voor glucose. Dat gebeurt voornamelijk in de
lever. Die bouwt dan lichaamseigen eiwitten om in glucose.