Het verpleegplan
Wanneer je als verpleegkundige in een ziekenhuis, revalidatiecentrum, verzorgingstehuis of een verpleegtehuis gaat werken, moet je dagelijks een verpleegplan maken om duidelijk op een rij te hebben wat de patiënt mankeert. Een verpleegplan is van groot belang om zowel de patiënt als de verpleegkundige te beschermen. Het is onderdeel van verantwoord handelen, maar wat houdt een verpleegplan nou precies in?
Het verpleegplan
Een verpleegplan ziet er als volgt uit:
- Anamnese (gegevens verzamelen).
- Diagnose stellen.
- Beoogde resultaten formuleren (verwachte resultaten plannen).
- Interventies (behandeling).
- Evaluatie.
Anamnese
Er wordt in de anamnese allemaal gegevens verzameld over patiënt. De verpleegkundige moet in deze fase irrelevante en relevante zaken van elkaar gescheiden houden, om zo een duidelijk overzicht te krijgen van wat het belangrijkste is. Tijdens het verzamelen van de gegevens, wordt er vooral gekeken naar feiten, theorieën en interpretaties. Dit gebeurt meestal via de 11 patronen van Gordon:
- Gezondheidsbeleving en instandhouding: Dit patroon beschrijft hoe de patiënt over zijn eigen gezondheid en welbevinden denkt, maar ook wat het algemene gezondheidsgedrag is. Er wordt hierbij gekeken naar gezondheidsbevorderende activiteiten, preventieve maatregelen wat betreft de geestelijke en de lichamelijke gezondheid en het opvolgen van medische voorschriften van de patiënt.
- Voeding en stofwisseling: In dit patroon wordt er gekeken naar de toestand van de huid, haren, nagels, slijmvliezen, gebit, lichaamstemperatuur, lengte en gewicht. Ook beschrijft dit patroon de opname van vocht en voedsel in verhouding tot de behoeften van het lichaam, de individuele eet- en drinkgewoontes, de dagelijkse eettijden en het soort voedsel dat de persoon in kwestie dagelijks eet.
- Uitscheiding: Dit patroon beschrijft de uitscheidingsfunctie van de darmen, de blaas en de huid. Kenmerken in dit patroon zijn tijdstip, frequentie, regelmaat, bepaalde gewoonten en het gebruik van eventuele laxeermiddelen. Er moet ook aandachtig gekeken worden naar de uitscheiding van de patiënt, omdat uitscheiding veel zegt over de toestand van een patiënt.
- Activiteiten: Dit patroon beschrijft het geheel aan lichaamsbeweging, activiteiten en ontspanning. Hierbij wordt er gekeken naar dagelijkse activiteiten, zoals hygiëne, koken, boodschappen doen. Ook activiteiten die te maken hebben met sporten horen bij dit patroon. Er wordt gekeken naar de kwantiteit en de kwaliteit van de mate waarin de persoon in kwestie alles doet.
- Slaap en rust: Dit patroon beschrijft de slaap, rust, ontspanning verspreid over dag en nacht, hoeveel energie dit oplevert en de subjectieve beleving van de persoon zelf hierbij. Ook is het van belang om te weten of de persoon in kwestie slaappillen gebruikt of andere gewoontes heeft voor het slapen gaan.
- Waarneming en denken: Dit patroon beschrijft de zintuiglijke waarneming en denkpatroon van de persoon in kwestie en de kwaliteit van organen die de waarneming vormen. Ook de pijnbeleving, taalvermogen, oordeelvermogen en besluitvorming valt onder dit patroon.
- Zelfbeleving: Dit patroon beschrijft hoe de persoon in kwestie zichzelf ziet en hoe hij de ziekte beleeft. Hierbij worden de ideeën over de persoon zelf, het zelfbeeld, de beleving van de eigen vaardigheden nauwlettend in de gaten gehouden. Ook de emoties, de lichaamshouding, het oogcontact en de stem worden geobserveerd.
- Rol en relatie: Dit patroon omvat de belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden van de persoon in kwestie in zijn huidige levenssituatie m.b.t. familie, gezin, werk etc. Dit valt onder een subjectieve beleving (wat de patiënt zelf voelt).
- Seksualiteit en voortplanting: Dit patroon omvat de seksuele relaties, seksuele belevingen, het voortplantingspatroon, de mate van ontevredenheid en subjectieve problemen (problemen die de patiënt zelf ervaart). Hierbij wordt vooral gekeken naar de vruchtbaarheid, menstruatie, menopauze, de overgang en andere eventuele seksuele problemen.
- Stressverwerking: Dit patroon omvat de manier waarop iemand in het algemeen met problemen en stress omgaat en met welke effectiviteit de persoon in kwestie hiermee omgaat.
- Waarden en levensovertuigingen: Dit patroon omvat de waarden, normen, doelstellingen en overtuigingen waarop iemand zijn doen en denken baseert.
Diagnose
In deze fase wordt de anamnese aandachtig bekeken en worden er conclusies getrokken. Er wordt aandachtig gekeken naar de patronen en relaties tussen de aanwijzingen en problemen die aan het licht zijn gekomen door middel van de anamnese. Verpleegkundigen moeten echter wel erop letten dat ze kritisch zijn en dat ze eerst 100% zeker zijn dat de conclusie klopt. Wanneer dit niet het geval is kun je spreken van een voorlopige diagnose. Wanneer dit wel het geval is dan noemen we het een feitelijke diagnose.
Beoogde resultaat
Het beoogde resultaat is eigenlijk precies hetzelfde als het geplande resultaat. Aan de hand van de diagnoses worden er doelen en interventies geformuleerd die in de volgende stap, interventies, uitgevoerd worden. De verpleegkundigen passen hun kennis en redeneervaardigheden toe om een oplossing voor de problemen te creëren die in de diagnose zijn vastgesteld. Tijdens de evaluatie wordt duidelijk of deze resultaten behaald zijn en op welke manier die zijn behaald.
Interventies
De bedachte interventies die in de vorige fase, het beoogde resultaat, zijn geproduceerd, worden in deze fase uitgevoerd. Hierbij gebruiken verpleegkundigen de beoogde resultaten als een soort handleiding. Er wordt kennis bijgehaald uit gebieden zoals: fysiologie, psychologie, sociologie om zo de persoon in kwestie de beste behandeling te bieden die er is. Doordat de interventies zijn vastgelegd, weet elke verpleegkundige wat er moet gebeuren. Op een afdeling zal elke patiënt verschillende verpleegkundigen tegenkomen. Geen enkele verpleegkundige zal immers 24 uur per dag werken.
Evaluatie
Er wordt teruggekeken naar de resultaten die behaald moesten worden en de resultaten van de interventie, om zo te kunnen zien of de doelen behaald zijn. Er wordt geanalyseerd welke interventies hebben gewerkt en welke niet. Dit gebeurt aan de hand van twee soorten evaluaties.
- Proces: Dit betreft de evaluatie over hoe het proces zelf is verlopen. Hierbij kunnen vragen gesteld worden als: Wat is er fout gegaan? Wat is er goed gegaan? Wat kan de volgende keer beter? Hoe was de samenwerking? Deze vragen zijn proces gericht.
- Product: Dit betreft wat het resultaat is van de interventies. Hierbij kunnen dus vragen gesteld worden in de richting van: is het geplande resultaat behaald?