Borstkanker bij vrouwen: de erfelijke rol nader bekeken
Borstkanker is verreweg de meest verspreide vorm van kanker bij vrouwen. Indien op tijd behandeld is er in steeds meer gevallen iets tegen te doen. Ruim 12% van de vrouwen wordt er ooit mee geconfronteerd. Patiënten met borstkanker krijgen nog steeds te vaak onnodig chemotherapie. Bij langdurige inname van oestrogeen neemt het risico met 60% toe dat men borstkanker ontwikkelt. Vrouwen kunnen zich wapenen tegen borstkanker, door vanaf 40 jaar zelf maandelijks hun borsten te onderzoeken en dat af en toe ook nog eens te laten doen door een deskundige arts. Indien er een familiale voorgeschiedenis is dient dit onderzoek zelfs al vanaf 30 jaar gedaan te worden.
Borstkanker (mammacarcinoom) bij vrouwen
Het overgrote deel van de borstkankers 85% is sporadisch, wat inhoudt dat er totaal geen erfelijk patroon aanwijsbaar is in de familiesfeer. Bij het resterende deel 15% is echter wel sprake van een familiale belasting, maar slechts bij een derde daarvan 5% speelt één bepaald gen een dominante rol. Vooral twee genen komen daarvoor in aanmerking: het BRCA1 en BRCA2 gen, gelegen op de lange arm van respectievelijk de chromosomen 17 en 13. Samen zijn ze verantwoordelijk voor ruim de helft van de erfelijke borstkankers bij vrouwen, dat is zo'n 3% van het totaal. Draagsters van een defect in één van de beide genen hebben circa 70 % kans om borstkanker te krijgen. Dat is zeven keer meer dan het algemeen gemiddelde. Bovendien krijgen ze deze ziekte over het algemeen veel vroeger. Daarnaast vertonen ze ook nog een verhoogd risico 30% op het krijgen van ovariumkanker. Een ander BRCA-gen is het Check-2-gen, doch dit geeft een veel minder hoog risico op borstkanker dan de twee eerder genoemde genen.
Overerven van de ziekte
Opgemerkt dient te worden dat kinderen het verantwoordelijke allel, dat is een van de varianten die een gen kan vertonen binnen de populatie, zowel van de vader als de moeder kunnen erven. Alleen zal dat bij de vader minder vaak tot uiting zijn gekomen. Bij mannen is de incidentie ongeveer 1 op 1.000, maar met name bij dragers van een defect BRCA2-allel kan dat oplopen tot 5%. Beide BRCA-genen onderdrukken tumoren en werken normaliter samen bij het herstellen van een dubbelstrengse breuk in het DNA. Door hun lengte zijn ze zeer vatbaar voor mutaties, echter één gezond exemplaar volstaat om een normale activiteit te garanderen. Diegene die drager is geeft het defecte allel door aan gemiddeld de helft van zijn of haar kinderen. Vandaar dat we hier weer een niet-geslachtsgebonden dominant overervingspatroon krijgen, zij het met een beperkte
penetrantie. Die bedraagt bij borstkanker hooguit 80% en zelfs maar 5% bij mannen. De reden voor die verminderde penetrantie zou bij sommigen voor een deel genetisch kunnen zijn, maar vooral hormonale- en omgevingsfactoren - naast puur toeval - spelen zeker een rol.
Penetrantie
Dit is de frequentie waarmee een erfelijke eigenschap effectief tot expressie komt bij mensen die het normaal zouden moeten vertonen, omdat het homozygoot, hemizygoot of dominant bij hen aanwezig is. Het wordt uitgedrukt als het percentage individuen die de eigenschap fenotypisch vertonen ten opzichte van het totale aantal individuen die het betreffende genotype in zich hebben. Men onderscheidt beperkte tegenover volledige penetrantie, een en ander niet te verwarren met expressiviteit.
Tweejaarlijkse onderzoeken
Alle vrouwen kunnen er baat bij hebben om vanaf 50 jaar tweejaarlijks een mammografie aan te vragen. Bij ernstige aanwijzingen voor de aanwezigheid van een BRCA-mutatie kan naast een duur DNA-onderzoek, een halfjaarlijkse echografie en een MRI-onderzoek aangeraden worden om een beginnende tumor zo snel mogelijk op het spoor te komen. Bovendien is het veilig om telkens ook de eierstokken aan een onderzoek te onderwerpen en het bloed te laten controleren op de aanwezigheid van een specifieke tumormerker. Voor draagsters van een BRCA1-mutatie gebeurt zo'n ovariumonderzoek het liefst al vanaf 30 jaar. Draagsters van een BRCA2-mutatie kunnen wachten tot ze 40 jaar oud zijn. Een groot probleem bij de behandeling van kanker is dat tumoren die eerst wel op een bepaald medicijn zoals taxol reageren, dat zich bindt aan het eiwit Bcl-2, vaak na afloop hiervoor ongevoelig worden.
Uitwerking van medicinale aanpak
De medicijnen taxol, taxotere, discodermolide en epothilonen ontlenen hun werking doordat ze zich hechten aan de mikrotubuli van de kankercellen, waardoor vermenigvuldiging achterwege blijft. Taxotere is alleen bedoeld voor de behandeling van borstkanker en heeft als bijwerking nogal wat vochtophoping, waardoor veel mensen van dit middel afzien. De belangrijkste bijwerkingen van de taxoïden zijn: onderdrukking van de aanmaak van witte bloedlichaampjes, beschadigde zenuwen, spier- en gewrichtspijnen, haaruitval, vermoeidheid, diarree, misselijkheid en overgeven. Taxol wordt uitgescheiden via de lever en niet via de nieren, daardoor kunnen kankerpatiënten met leverfunctiestoornissen ze minder goed uitscheiden. Dit kan tot gevolg hebben dat er langdurig hoge taxolspiegels ontstaan, wat schadelijk kan zijn voor de witte bloedlichaampjes in het beenmerg. Infecties kunnen dan moeilijker bestreden worden. Afhankelijk van de ernst van de leverfunctiestoornis, dient deswege de dosering van taxol te worden aangepast. Het nieuwste lid van deze familie is eleutherobine, dat ook reeds kunstmatig wordt geproduceerd.
Chemotherapie
Hierbij worden middelen verdeeld over meerdere kuren in het ziekenhuis toegediend per injectie, tablet of infuus. Die kunnen in het hele lichaam werkzaam zijn. Veelal is dit een cytostaticum, wat de celdeling verhindert en cellen doodt. Dit geneesmiddel heeft als nadeel dat het niet alleen op kwaadaardige cellen werkt, maar ook op andere cellen die zich snel delen. Daardoor treden vele (tijdelijke) bijwerkingen op. Door voorafgaand aan de chemotherapie beenmerg van de patiënt zelf te verzamelen en in te vriezen, is het mogelijk om veel hogere doseringen medicijnen toe te dienen. Na afloop van de chemokuur wordt het bewaarde beenmerg dan opnieuw toegediend en komt de aanmaak van bloedcellen weer op gang. Deze behandeling wordt echter meestal toegepast bij patiënten met bloed- of lymfeklierkanker.
Uitzaaiingen
Middels een Mamma Print kunnen 1900 genen worden gemeten, waarbij extra goed gekeken wordt naar de activiteit van 70 specifieke genen. Deze specifieke genen zijn verantwoordelijk voor het wel of niet uitzaaien. Bij een hoog risico op uitzaaiing, dat wordt vastgesteld middels een punctie, dient er chemotherapie te volgen. Bij milde gevallen en als een tumor kleiner is dan vijf centimeter en maximaal drie lymfeklieren zijn aangetast, kan chemotherapie veelal achterwege blijven.
Laatste redmiddel
Als ultieme preventie is er tenslotte nog de mogelijkheid om de beide borsten en - indien de vrouw de leeftijd bereikt heeft waarop ze geen kinderen meer verwacht - eventueel ook de eierstokken en de eileiders te laten wegnemen. Dat zijn uiteraard heel ingrijpende beslissingen, die een vrouw niet zomaar zal nemen. Maar waar ze liefst voldoende bedenktijd voor neemt en waarbij een passende begeleiding zeer waardevol kan zijn. Na zo'n operatie kan een borstreconstructie worden toegepast. Deze bestaat uit het vormen van een kunstmatige borststructuur op de plaats waar de borst operatief werd verwijderd.