Vroeggeboorte en levensvatbaarheid van de baby
In het ideale geval wordt een baby na 40 weken zwangerschap geboren. Wanneer de baby echter eerder geboren wordt hoeft dit niet direct een probleem te vormen. Sommige baby's worden echter wel extreem te vroeg geboren. Wat zijn de oorzaken en risicofactoren van een dergelijke vroeggeboorte en vanaf wanneer heeft een baby enige overlevingskans en is het levensvatbaar?
Wat is een vroeggeboorte?
Normaal gesproken duurt een
zwangerschap om en nabij 40 weken, geteld vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. In meer dan 90% van de gevallen wordt een baby na een meer dan 37 weken zwangerschap geboren. Wanneer de baby echter eerder dan 37 weken zwangerschap geboren wordt is er sprake van een
vroeggeboorte. Dit wordt ook wel
prematuur genoemd. Er zijn echter gradaties in een vroeggeboorte. Hoe meer weken de baby in de baarmoeder doorgebracht heeft, hoe meer kans het heeft op een gezonde ontwikkeling.
Het percentage vroeggeborenen bijkt toe te nemen. Het percentage baby's dat met een te laag geboortegewicht ter wereld komt (ook wel
dysmaturiteit genoemd) blijkt eveneens toegenomen te zijn. De
overlevingskans van te vroeg geboren baby's is sterk toegenomen de laatste jaren en stijgt nog steeds door de verbeterde medische zorg.
De oorzaak van het toenemende aantal vroeggeboortes is divers. Niet alleen wordt er tegenwoordig sneller preventief ingegrepen wanneer een zwangerschap met (verwachte) complicaties gepaard gaat, vroeggeboorten en
zwangerschapsduur worden tegenwoordig ook beter geregistreerd. Daarna speelt de hogere leeftijd waarop vrouwen zwanger worden en daarmee dikwijls gepaarde gaande vruchtbaarheidsbehandeling eveneens een rol.
Risicofactoren vroeggeboorte
Van alle vroeggeboorten wordt 20% kunstmatig opgewekt. De overige 80% treedt spontaan op. In de spontaan opgetreden vroeggeboorten kan meestal geen oorzaak aangewezen worden. Wel valt op te merken dat vroeggeboortes dikwijls volgen op het te vroeg breken van de vliezen of bloedverlies uit de vagina tijdens de zwangerschap. Diverse wetenschappers hebben verder een relatie aangetoond tussen vroeggeboorte en bepaalde factoren.
Leeftijd van de moeder
Hoe ouder de moeder, hoe groter de kans op een vroeggeboorte aldus een onderzoek van Cnattingius et al. (1992). De kans op een vroeggeboorte (in dit onderzoek werd vroeggeboorte gedefinieerd als een geboorte voor de 33e week van de zwangerschap) blijkt 1.5 maal zo groot voor vrouwen in de leeftijd van 35 tot 40 jaar en zelfs tweemaal zo groot voor vrouwen ouder dan 40 jaar, vergeleken met vrouwen tussen de 20 en 24 jaar.
Oudere vrouwen hebben dikwijls te kampen met een verminderde vruchtbaarheid waardoor men eerder naar vruchtbaarheidsbevorderende middelen grijpt welke de kans op een meerlingenzwangerschap en daarmee de kans op een vroeggeboorte verhogen. Daarnaast komt
zwangerschapshypertensie vaker voor bij oudere vrouwen wat de kans op een vroeggeboorte en groeivertraging van de foetus vergroot. (Friedman & Neff, 1977)
Vruchtbaarheidsbehandelingen
Uit onderzoek van Baird, Wilcox en Kramer (1999) is naar voren gekomen dat onvruchtbaarheid en bijbehorende vruchtbaarheidsbehandelingen de kans op een vroeggeboorte verhogen. De data wijzen in de richting van de onvruchtbaarheid an sich als grote boosdoener en niet zozeer de vruchtbaarheidsbehandelingen.
Infecties en ontstekingen
Infecties en ontstekingen in het lichaam van de moeder vergroten de kans op een vroeggeboorte. Hierbij kan men aan de meest uiteenlopende ontstekingen denken, zoals ontstekingen van het tandvlees, ontsteking van het vaginale slijmvlies en inwendige infecties.
Roken
Circa 25% van de vrouwen rookt tijdens de zwangerschap. Onderzoek van Kyrklund-Blomberg en Cnattingius (1998) wees uit dat de de kans op een vroeggeboorte toeneemt met het aantal sigaretten dat men rookt. Speciale hulpprogramma's bij
stoppen met roken voor de moeders in spé bleken het aantal vroeggeboorten significant te verminderen. (Honest et al., 2009)
Korte tijd tussen twee zwangerschappen
Meerdere onderzoekers zijn reeds tot de conclusie gekomen dat er wanneer er een korte tijd tussen twee zwangerschappen in zit een grotere kans is op een vroeggeboorte. Smits en Essed (2001) hebben een potentiële verklaring die nog verder onderzocht dient te worden: wanneer zwangerschappen elkaar snel opvolgen heeft het lichaam onvoldoende tijd gekregen om bepaalde benodigde voedingsstoffen in het lichaam van de moeder weer te herstellen waardoor de baby('s) tijdens de tweede zwangerschap minder van deze essentiële voedingsstoffen krijgen wat een vroeggeboorte in gang zet.
Levensvatbaarheid bij vroeggeboorte
De laatste jaren komen er steeds meer succesverhalen van
vroeggeborenen bij. Dit komt mede door de verbeterde medische technieken, met name bepaalde stoffen die toegediend kunnen worden wanneer de
longblaasjes nog onvoldoende gerijpt zijn. Deze stoffen versnellen de
longrijping waardoor ademhalingsproblemen en daarmee zuurstofgebrek in de hersenen (wat weer tot diverse aandoeningen kan leiden) verminderd worden. Enkele jaren geleden lag de behandelgrens van prematuren in Nederland nog bij 26 weken zwangerschap. Momenteel worden
prematuren geboren in de 22e tot 24e week van de zwangerschap in principe niet behandeld.
Onderzoekers van een universiteit in Japan (Hosono et al. 2006) hebben gedurende 9 jaar de overlevingspercentages bijgehouden van baby's die geboren waren tussen de 22e en 24e week van de zwangerschap. Zij ontdekten dat van de baby's die geboren waren met 22 weken zwangerschap na een jaar nog 40% in leven bleek te zijn. Voor de zwangerschapsduren van 23 en 24 weken bleek dit respectievelijk 61,1% en 50% te zijn. De baby's die met 22 weken zwangerschap ter wereld kwamen bleken echter beide ernstig gehandicapt. Van de baby's die met 23 en 24 weken zwangerschap ter wereld kwamen bleek dit percentage respectievelijk 36,4% en en 26,1%.
Tyson, Younes, Verter en Wright (1996) onderzochten de overlevingspercentages van baby's met een geboortegewicht tussen de 501 en 800 gram. Deze baby's kwamen gemideld in week 24 van de zwangerschap ter wereld. De onderzoekers onderzochten eveneens of baby's die kunstmatig beademd werden een grotere overlevingskans hadden. Dit bleek het geval te zijn. Van de baby's die niet kunstmatig beademd werden overleed 93%. In de groep die wél
kunstmatig beademd werd overleed 33% van de baby's.
El-Metwally, Vohr en Tucker (2000) identificeerden factoren die geassocieerd worden met een hoger overlevingspercentage bij een vroeggeboorte:
- Lichaamsgroei die voorloopt op het aantal weken zwangerschap
- Hoger geboortegewicht
- Vrouwelijk geslacht