Gedragsstoornissen bij kinderen
Niet elk kind heeft een gedragsstoornis, maar wanneer je ermee te maken krijgt in bijvoorbeeld je werkveld is het verstandig om enige info hierover te hebben zodat je beter op het kind kunt inspelen. In dit artikel zijn drie gedragsstoornissen beschreven, namelijk ADHD, ASS en de minder bekende DBD. Daarbij nog de interventies bij elke gedragsstoornis die mogelijk de communicatie kan verbeteren met een kind die een gedragsstoornis heeft. De interventies kunnen bij gedragsstoornissen gericht zijn op de ouders, op de jeugdige zelf, of op het gezin. Uit onderzoeken die het NJI naar voren laat komen in hun documentatie, is gebleken dat interventies gericht op het leren van sociale en probleemoplossende vaardigheden het meest een positief effect hebben op het verloop van een jeugdige met een gedragsstoornis. Horeweg heeft in zijn boek; Gedragsproblemen in de klas, een praktisch handboek geschreven voor leraren die te maken hebben met kinderen die gedragsproblemen hebben.
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD)
Aandachtstekortstoornis met Hyperactiviteit is een aangeboren gedragsstoornis die veel voorkomt onder kinderen, namelijk drie tot vijf procent. Daarnaast heeft ADHD een hoge persistentie tot in de volwassenheid, wat inhoudt dat deze gedragsstoornis vaak kan doorzetten tot een kind volwassen wordt. Deze gedragsstoornis is dan ook chronisch, wat inhoudt dat er ook langdurige behandeling en begeleiding nodig is. Er zijn drie kernsymptomen bij ADHD, namelijk aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. Deze gedragsstoornis kan niet worden genezen, maar door begeleiding en behandeling kan het gedrag dat bij deze gedragsstoornis hoort normaliseren. Daarnaast kan medicatie ook deze uitkomst bieden.
Binnen ADHD kunnen de kenmerken in wisselende mate bij een kind aanwezig zijn. Er worden daarom drie vormen binnen de gedragsstoornis ADHD onderscheiden. ADD is de eerste vorm, waarbij kinderen ondervallen die vooral moeite hebben met concentreren. Hyperactiviteit en impulsiviteit kunnen voorkomen, maar zijn niet het hoofdkenmerk. De tweede vorm is ADHD waarbij een kind als hoofdkenmerken de hyperactiviteit en het impulsieve gedrag hebben. Deze kinderen kunnen rustig zijn, en zijn dus altijd druk aanwezig.
Tenslotte is er nog het gecombineerde type, dus ADHD/ADD, waarbij een kind een combinatie heeft van beide genoemde vormen. De symptomen moeten voor diagnosticeren in minimaal twee milieus aanwezig zijn, en voor het twaalfde levensjaar al aanwezig zijn. Comorbiditeit komt vaak voor bij ADHD, wat inhoudt dat deze gedragsstoornis vaak samengaat met andere stoornissen en problemen. Erfelijkheid speelt de voornaamste rol als oorzaak van ADHD, maar uiteindelijk wordt de ontwikkeling van ADHD bepaald door de erfelijke aanleg en de opvoedkundige omgeving.
Interventies
- Maak van te voren de verwachtingen naar het kind duidelijk, en welk gedrag als gewenst wordt gezien. Het kind zal afspraken snel vergeten, dus herhaling is belangrijk. Het is belangrijk om het doelgedrag, wat jij van het kind graag wilt, goed te benoemen. Vooral niet benoemen wat het kind niet moet doen. Dus in plaats van te zeggen dat een kind niet zo druk moet doen, kan beter gevraagd worden of het kind iets rustiger zou willen doen.
- Het kind moet ruimte krijgen om te bewegen, dus verplicht hem niet om continu op dezelfde plaats te moeten staan of zitten.
- Stel duidelijke grenzen op naar het kind toe, maar zie niet alles. Spreek het kind dus niet op elke kleinigheid aan.
- Maak gebruik van interactieve instructies, omdat meedoen bij deze kinderen vaak beter werkt dan luisteren. Dit kan bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de instructies.
- Help het kind bij het maken van een stappenplan, dus verdeel wat hij moet doen in stappen, zodat hij het overzicht niet verliest.
- Bemoedig de kinderen veel op een positieve manier tijdens het op gang komen bij een activiteit. Geef het kind zo nu en dan een schouderklopje of andere positieve gebaren, om zo de band beter te maken met het kind en het kind meer zelfvertrouwen te geven.
- Wanneer er een conflict is voorgekomen, vraag het kind dan wat er mis is gegaan en of hij weet wat hij anders had kunnen doen, en leg dit zo nodig zelf uit. Dit zal moeten worden herhaald bij elk conflict, omdat kinderen met ADHD vaak nauwelijks leren van gebeurtenissen.
Autismespectrumstoornissen (ASS)
ASS is een aangeboren gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door problemen in de ontwikkeling op heb gebied van sociale en communicatieve vaardigheden, zoals een achterstallige spraakontwikkeling en het niet kunnen afstemmen van verbaal en non-verbaal gedrag. Het tweede hoofdkenmerk is het beperkte en herhalende gedrag. Naast deze twee kernproblemen zijn er vaak ook problemen op andere gebieden, zoals een verminderd voorstellingsvermogen en verbeelding, problemen op het gebied van de motorische ontwikkeling. Er worden vijf verschillende typen autisme onderscheiden, namelijk de Autistische stoornis, de stoornis van Asperger, het syndroom van Rett, de Desintegratieve stoornis en de Not Otherwise Specified oftewel PDD-NOS.
Bij de autistische stoornis zijn de symptomen van ASS het meest aanwezig. De problemen in de ontwikkeling rondom de sociale en communicatieve vaardigheden zorgen vaak ook problemen op andere gebieden, zoals bijvoorbeeld hyperactiviteit, stemmingsstoornissen, agressie, epilepsie en automutilatie.
De stoornis van Asperger heeft evenals bij de autistische stoornis problemen bij de sociale en communicatieve vaardigheden, maar er is geen achterstallige taalontwikkeling en cognitief ontwikkelen deze kinderen zich ook ‘normaal’.
PDD-NOS houdt in dat er sociale en/of communicatieve problemen zijn, en er een zogenoemde starheid aanwezig is net zoals bij de autistische stoornis, maar het is onvoldoende zichtbaar waardoor de diagnose niet kan worden gesteld.
De stoornis van Rett komt vrijwel alleen bij meisjes voor, waarbij een normale ontwikkeling is tot ongeveer een halfjaar tot anderhalf jaar. Vervolgens gaat de ontwikkeling achteruit, en verdwijnen de geleerde vaardigheden, dit in combinatie met sociale en communicatieve stoornissen. Hier ligt een genetische oorzaak achter.
Bij Desintegratieve stoornis hebben kinderen eerst een normale ontwikkeling tot ze in ieder geval twee jaar zijn. Hierna verliezen ze een groot deel van de geleerde vaardigheden en ontstaan soortgelijke problemen als bij de autistische stoornis.
Gelukkig komen de stoornis van Rett en de Desintegratieve stoornis maar zeer zelden voor. Comorbiditeit komt ook bij ASS vaak voor. Het is bekend dat ASS veel psychiatrische symptomen vertonen, en veertig tot zestig procent van de personen met ASS heeft ook een verstandelijke beperking. Daarnaast is er ook een verhoogde kans op epilepsie, bij mensen met ASS. De oorzaak van ASS ligt in meerdere genen, maar ook de interactie met de omgeving speelt een belangrijke rol binnen de ontwikkeling van ASS. ASS kan niet worden genezen, maar de symptomen kunnen worden verminderd en de ontwikkeling kan worden bevorderd door een aangepaste opvoeding en passende scholing, en mogelijk toepasselijke medicatie.
Interventies
- Maak niet gebruik van vage open vragen, maar vraag het kind concrete vragen. Gebruik daarbij alleen de nodige woorden, en het liefst geen beeldspraak.
- Geef duidelijke opdrachten aan het kind. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het Geef me de vijf principe, namelijk wat, wanneer, met wie, waar en hoe.
- Spreek met het kind een duidelijke plek af waar het zich kan terugtrekken.
- Bij conflicten het kind geen straf geven, want daar leert het kind niets van. Ga dan met het kind in gesprek en leg de oorzaak en het gevolg uit, om zo de logische gevolgen van zijn daden te leren begrijpen.
- Formuleer regels op een positieve manier, dus niet: Niet morsen met de lijm, maar; probeer netjes te werken met de lijm. Daarnaast is het vaak handig om uit te leggen waarom het kind iets moet doen, want anders begrijpen ze vaak niet waarom ze iets wel of niet moeten doen.
- Wanneer een kind boos is hou dan niet continu oogcontact en eis dit ook niet van het kind, dit geeft juist alleen maar meer prikkels aan het kind. Raak het kind ook niet aan, tenzij dit noodzakelijk is.
- Houd rekening met de persoonlijke ruimte van een kind, vooral wanneer het kind niet in zijn goede doen is. Hou dan ook letterlijk wat meer afstand.
Disruptive Behavior Disorders (DBD)
DBD bestaat uit twee gedragstoornissen: Oppositional Defiant Disorder en de Conduct Disorder. Als verschillende opstandige, antisociale of agressieve gedragingen een langdurige tijd zich herhaaldelijk voordoen en een slechte invloed hebben op het functioneren van die persoon, wordt er gesproken van ODD/CD. ODD houdt in een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, die een soort milde vorm is van de antisociale gedragsstoornis. Bij oppositioneel-opstandig gedrag wordt ernstig verzet tegen de leiding van volwassen. CD betekent antisociale gedragsstoornis, welke dus een ernstigere vorm is dan ODD. Antisociaal gedrag is de rechten van een ander in gevaar brengen door bijvoorbeeld vechten of stelen, maar ook het overtreden van sociale normen en regels en agressief gedrag. Vaak gaan ODD en CD samen. Dit kan in de vorm van dat een kind eerst een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis heeft, en vervolgens een antisociale gedragsstoornis ontwikkelt waarbij er dan vaak ook symptomen van de oppositionele gedragsstoornis zichtbaar blijven.
Daarnaast zijn er ook kinderen die pas in de adolescentie een antisociale gedragsstoornis tonen. Ook kan het zijn dat een kind ODD heeft waarna de stoornis verdwijnt, of waarbij er geen antisociale gedragsstoornis wordt ontwikkeld. Kinderen die al vroeg een antisociale gedragsstoornis tonen hebben meer agressieve symptomen, meer comorbiditeit met andere stoornissen en is er meer persistentie van de gedragsstoornis tot in de volwassenheid. ODD en CD ontstaat uit een combinatie van een of meerdere kindfactoren en omgevingsfactoren. De wisselwerking tussen de kenmerken van een kind en anderzijds een omgeving die hier op een onjuiste manier inspeelt, kan een oorzaak zijn van deze gedragsstoornis. De omgeving wordt gevormd voor een deel door de kindfactoren, maar ook door de eigenschappen van de ouders en het gezin. Comorbiditeit komt eigenlijk altijd voor bij deze twee gedragsstoornissen, zoals het samengaan met ADHD, angststoornis en lees- en taalstoornissen. Behandeling kan voorkomen dat de gedragsstoornis zich verder ontwikkelt, en mogelijk niet doorzet tot in de volwassenheid.
Interventies
- Stel duidelijke grenzen op naar het kind toe met positief opgestelde regels. Stel bij een conflict een keuze op uit twee alternatieven waaruit het kind moet kiezen. Benoem daarbij van te voren bondig de consequenties wanneer het kind de grenzen overschrijdt.
- Geef het kind een time-out plek wanneer hij zich niet aan de regels houdt. Plaats hem hier meteen, en zeg daarbij alleen kort waarom hij daar moet zitten, ga niet in discussie met het kind. Houd het kind daarbij wel verantwoordelijk voor zijn daden. Ga pas later een gesprekje aan, en vraag het kind bijvoorbeeld wat hij hoe het zou vinden als iemand anders zoiets bij hem zou doen, zodat het kind bewust wordt van zijn eigen gedrag en keuzes. Blijf daarbij zo zakelijk mogelijk.
- Zorg dat het kind bezig blijft, want vaak wanneer het kind niets te doen heeft begint het vervelend te doen. Vertel bij een activiteit eerst waarom we iets gaan doen aan het kind, en dan pas wat hij moet gaan doen. Dan is er minder kans op discussie.
- Gebruik geen sarcasme en geef het kind duidelijke boodschappen, gebruik het woord nu wanneer het kind meteen iets moet doen. Geef daarbij geen opdrachten in vraagvorm.
- Geef veel complimenten aan het kind, ook over kleine dingetjes, en praat met het kind over zijn bezigheden. Het kind moet weten dat jij er ondanks alles wel voor hem bent.
- Ga met dit kind vooral activiteiten doen die niet te hoog gegrepen zijn, zodat het zeker is dat het kind de activiteit kan voldoen. Het kind is namelijk veel sneller gefrustreerd wanneer iets bijvoorbeeld niet lukt, en zo blijft er meer rust in de groep.
- Ga vooral met het kind in gesprek, en spreek niet alleen tegen hem. Zo denkt het kind meer mee tijdens bijvoorbeeld het bespreken van een regel.