Knobloch-syndroom: Aandoening ogen en hersenen
Het Knobloch-syndroom is een zeldzame genetische ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door ernstige problemen met het gezichtsvermogen en een schedeldefect. Vaak is een patiënt hierdoor op jongvolwassen leeftijd aan één of beide ogen volledig blind. Een remedie voor dit syndroom bestaat niet, maar dankzij een multidisciplinaire aanpak door diverse medisch specialisten en zorgbeoefenaars, zijn patiënten in staat een redelijk normaal leven te leiden. Knobloch beschreef dit syndroom voor het eerst in 1971.
Epidemiologie Knobloch-syndroom
Het Knobloch-syndroom, ook gekend als het Knobloch-Layersyndroom, is een zeldzame aandoening. De exacte prevalentie van de aandoening is niet bekend. Wellicht lijdt minder dan 1 op 1 miljoen mensen wereldwijd aan dit syndroom.
Oorzaken en erfelijkheid aandoening
Mutaties (wijzigingen) in het COL18A1-gen veroorzaken het Knobloch-syndroom. Door de COL18A1-genmutaties verliest het lichaam XVIII eiwit, waardoor waarschijnlijk de symptomen van het Knobloch-syndroom ontstaan. Verder onderzoek hiernaar is nog nodig. De overerving van deze aandoening verloopt autosomaal recessief. Veelal dragen de ouders van een patiënt met een autosomaal recessieve aandoening elk één kopie van het gemuteerde gen, maar vertonen ze meestal zelf geen symptomen van de aandoening.
Risicofactoren
De belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van het Knobloch-syndroom is de erfelijke overdracht van mutaties in het COL18A1-gen. Omdat het syndroom autosomaal recessief is, moeten beide ouders drager zijn van een gemuteerd gen om een kind met het syndroom te krijgen. Het risico voor dragers om een kind met het syndroom te krijgen is 25% bij elke zwangerschap.
Symptomen
Ogen
Een typisch symptoom van het Knobloch-syndroom is extreme
bijziendheid (hoge myopie). Bovendien komen verschillende andere
oogafwijkingen vaak voor bij patiënten met deze aandoening. De meest getroffen patiënten hebben vitreoretinale degeneratie, waardoor het glasvocht en het netvlies langzaam afsterven. Soms ziet de patiënt hierdoor onregelmatige witte stippen en lijnen. Vitreoretinale degeneratie leidt vaak tot
netvliesloslating. Aangetaste patiënten hebben soms ook macula-afwijkingen. De macula is verantwoordelijk voor het scherpe centrale gezichtsvermogen wat nodig is om gedetailleerde taken uit te voeren zoals lezen, autorijden, en het herkennen van gezichten.
Als gevolg van afwijkingen in het glasvocht, de retina en de macula, worden patiënten met het Knobloch-syndroom vaak blind in één of beide ogen. De oogproblemen starten reeds op erg jonge leeftijd. Zo manifesteert zich bij sommige patiënten
nachtblindheid reeds op de leeftijd van 2-4 jaar. De meeste patiënten zijn reeds volledig blind voor de leeftijd van 20 jaar. Bijkomende gerapporteerde afwijkingen zijn onder andere
nystagmus (wiebelogen), strabisme (
scheelzien), kleine oogzenuwen,
glaucoom en cataract. Een slecht gezichtsvermogen en progressief verlies van het scherptezicht zijn gebruikelijk.
Hersenen
Een ander symptoom van het Knobloch-syndroom is
occipitale encefalocele. Dit is een zakvormige uitstulping van de
hersenen door een defect in het bot aan de basis van de schedel. Soms heeft een patiënt een ander schedeldefect in het occipitale gebied, of is het niet altijd een duidelijke encephalocele. Encephalocele gaat mogelijk gepaard met een verstandelijke handicap en
persoonlijkheidsveranderingen. De meeste patiënten met het Knobloch-syndroom hebben echter een normale intelligentie. De mate van schedel- en hersenafwijkingen varieert echter per patiënt. Cerebellaire atrofie met
ataxie (coördinatie- en evenwichtsstoornis), nier- en longafwijkingen en problemen met het centrale zenuwstelsel zijn bij sommige patiënten eveneens gerapporteerd.
Alarmsymptomen
Alarmsymptomen van het Knobloch-syndroom kunnen ernstige visuele problemen omvatten, zoals plotselinge verslechtering van het gezichtsvermogen of snelle progressie van bijziendheid. Bovendien kunnen tekenen van occipitale encefalocele, zoals een gezwollen gebied aan de achterkant van de schedel of neurologische symptomen zoals coördinatieproblemen, wijzen op het syndroom.
Diagnose en onderzoeken
De diagnose gebeurt via klinisch en beeldvormend onderzoek, waarbij een genetisch onderzoek de diagnose uiteindelijk bevestigt. Beeldvormende technieken zoals MRI kunnen helpen bij het identificeren van schedel- en hersenafwijkingen, terwijl genetische testen de aanwezigheid van mutaties in het COL18A1-gen kunnen aantonen.
Behandeling
Dit syndroom valt niet te genezen, maar er is wel ondersteunende en symptomatische therapie beschikbaar. De oogproblemen verhelpen is niet altijd eenvoudig. Veelal krijgt de patiënt een
phthisis bulbi. Phthisis bulbi is de
medische term voor een afgestorven oog. Andere behandelingsopties kunnen onder andere chirurgische ingrepen omvatten om de symptomen van occipitale encefalocele te verlichten of ondersteunende zorg voor visuele en neurologische problemen. Het behandelplan wordt vaak afgestemd op de specifieke symptomen en behoeften van de patiënt.
Prognose
De prognose voor patiënten met het Knobloch-syndroom varieert afhankelijk van de ernst van de symptomen en de reactie op behandelingen. Veel patiënten ervaren een progressieve achteruitgang van het gezichtsvermogen en kunnen blindheid ontwikkelen. De levensverwachting kan echter variëren, en met adequate zorg kunnen sommige patiënten een relatief normaal leven leiden.
Complicaties
Complicaties van het Knobloch-syndroom kunnen ernstige visuele beperkingen en neurologische problemen omvatten. Patiënten kunnen bijkomende problemen ontwikkelen zoals nystagmus, strabisme, glaucoom, cataract, en in sommige gevallen ook cognitieve of motorische problemen door hersenafwijkingen. De combinatie van deze complicaties kan de kwaliteit van leven aanzienlijk beïnvloeden.
Preventie
Aangezien het Knobloch-syndroom een genetische aandoening is, is primaire preventie moeilijk. Voor paren met een familiegeschiedenis van autosomaal recessieve aandoeningen kan genetisch advies nuttig zijn. Dit kan helpen bij het inschatten van het risico op het overdragen van het syndroom aan toekomstige kinderen en bij het maken van geïnformeerde keuzes over zwangerschap en voortplanting.