Diabetes Mellitus: Testen, spuiten en gebruik van een pompje
Diabetes Mellitus is een ziekte waarbij de Eilandjes van Langerhans te weinig of geen insuline aanmaken. Om de bloedsuikerwaarde van iemand met diabetes mellitus op een goed niveau te houden moet deze vaak getest worden. Indien deze waarde te laag moet er insuline gespoten worden. Een mogelijk vervanging van de insulinespuit is de insulinepomp.
Testen van de bloedsuikerwaarde
Bij een persoon met diabetes mellitus moet de bloedsuikerwaarde regelmatig worden gemeten. De streefwaarde van een persoon met diabetes ligt tussen de
4 en 10 mmol/L. Het meten gaat alsvolgt.
- Het testen van een bloedglucose waarde gebeurt door middel van een vingerprik. Je kunt het beste prikken in warme vingers, dan heb je een grotere kans dat er genoeg bloed uit het kleine wondje komt. Veel diabetesverpleegkundige raden aan om in zes vingers te prikken. De duim en de wijsvinger worden dan overgeslagen omdat men deze vingers daarvoor te veel gebruikt. De meeste apparaten om de bloedsuikerwaarde te meten werken met een schietsysteem. Hierbij wordt er een naald uit de apparaat geschoten en gelijk weer teruggetrokken. Bij de meeste schietsystemen kun je zelf bepalen hoe diep je de naald in je vinger wilt. Er zijn tegenwoordig veel handige systemen waarmee dit kan gebeuren. Het is de bedoeling dat er een naald in een klein schietapparaatje geplaatst wordt. Dan wordt het schietapparaatje geladen en wordt de onderkant tegen de zijkant van de vingertop geplaatst. Dan kan er op een knopje gedrukt worden en schiet de naald er heel snel uit en weer in. Zo doet het minder pijn en heb je niet te veel bloed.
- Vervolgens kan een speciaal apparaatje het bloedsuikergehalte in het bloed meten door middel van een teststrip. Deze teststrips zijn heel erg gevoelig voor zuurstof en worden dan ook met zo weinig mogelijk per potje verpakt. De teststrips worden in het apparaatje gestopt en de druppel bloed wordt opgenomen. Na ongeveer zes seconde krijgt men een waarde van het apparaatje. Dit hangt wel af van het soort apparaatje dat men gebruikt.
Er worden nog steeds nieuwe meetsystemen ontworpen. Zo wordt er nu in Amerika getest met een apparaat wat via infrarood de bloedsuiker waarde kan meten. Dit kan ervoor zorgen dat mensen met diabetes geen vingerprikken meer hoeven te doen. Maar tot nu toe heeft het nog niet zoveel succes.
Spuiten van insuline
Een insulinespuit
Mensen met diabetes moeten meestal hun insuline spuiten. Deze insuline kan worden gespoten door speciale insulinepennen. Dit is een soort grote pen met een zogenaamde ampul met insuline erin. Aan de bovenkant van deze ampul zit een rubber stukje. Een naald bestaat uit een papieren plakkertje en twee dopjes. Als je de naald wilt gebruiken moet eerst het papieren plakkertje eraf. Vervolgens draai je de naald op de ampul. Je haalt het eerste dopje eraf en bewaar je en het tweede dopje haal je eraf en gooi je weg. Wanneer je er een naald op zet, gaat er één naald door het rubber stukje waardoor het in aanraking komt met de insuline. De insuline kan nu uit de andere naald (aan de bovenkant van de ampul) komen. Deze naald heeft een scherpe punt waardoor het spuiten gemakkelijk verloopt. Maar voordat je mag spuiten moet je eerst een paar eenheden wegspuiten. Nu moet er uit de naald een paar druppels insuline uitkomen. Als dit niet gebeurt zit de naald er niet goed op of is deze omgebogen. Aan de achterkant van de pen kun je de hoeveelheid van de insuline instellen. Het makkelijke van dit systeem is dat als er te veel is ingesteld het zo weggespoten kan worden. Als de hoeveelheid is ingesteld zorg je ervoor dat de scherpe kant van de naald eerst door de huid gaat. Als je de naald snel en zelfverzekerd door je huid steekt voel je de prik minder.
Toedienen van insuline
De insuline moet
subcutaan (onderhuids) worden toegediend. Om ervoor te zorgen dat je geen spier raakt is het belangrijk dat je eerst een huidplooi pakt en daar de naald in steekt. De naald moet schuin in de huid worden gestoken. Nadat de insuline in het lichaam is gespoten wordt het tweede dopje weer op de naald gezet. Nu kan het dopje met de naald van de ampul afgedraaid en weggegooid worden. Deze naald kan in verband met overdraagbare ziektes niet worden weggegooid in een normale prullenbak. Maar deze worden in een speciale naaldenbak weggeworpen en afgeleverd bij de apotheek.
Plekken op het lichaam
De plekken waar de insuline mag worden toegediend zijn de buik, de bovenbenen, de bovenarmen, de billen en de rug. Wanneer je vaak op één dezelfde plek spuit ontstaan er vetophopingen. De insuline wordt dan langzamer opgenomen uit dergelijke ophopingen. In een vetophoping spuiten doet veel minder pijn. Daarom is het veel fijner om daar te blijven spuiten, terwijl dat niet goed is. Deze vetophopingen zijn hard en meestal groot. De diabetesverpleegkundige kan deze dan ook gemakkelijk waarnemen. Het is niet goed om dan te blijven spuiten op die plek.
Ampul
In het hulsel van de insuline-spuit zit een ampul met insuline. De frequentie van het verwisselen van de ampul verschilt per persoon. Mensen die meer spuiten moeten de ampul vaker verwisselen dan mensen die weinig spuiten. Het is dus niet zo dat iedereen hetzelfde spuit. Het verwisselen van de ampul is heel gemakkelijk. Een ampul blijft ongeveer 2 weken buiten de koelkast goed. Hoe vaak mensen met diabetes spuiten is heel verschillend. Je kunt ervoor kiezen om vier keer op een dag te spuiten, dan hoef je namelijk veel minder rekening te houden met wat je eet. Als je namelijk als lunch een broodje meer wilt eten, spuit je gewoon voor de lunch iets meer. Maar als je ervoor kiest om maar twee keer op een dag te spuiten moet je ’s ochtends al weten of je met de lunch een broodje meer wilt eten.
Soorten insuline
Er bestaan verschillende soorten insuline.
- Er bestaat kortwerkende insuline zoals novorapid. Dit kan de hele dag door worden gebruikt en wordt meestal gebruikt door mensen die vier keer op een dag spuiten. Ook kan deze insuline worden gebruikt voor het wegspuiten van een hoge bloedsuiker waarde.
- Er bestaat ook een iets langerwerkende insuline zoals actrapid. Deze insuline wordt meestal gebruikt door mensen die vier keer op een dag spuiten. Deze insuline kan bijvoorbeeld het ontbijt maar ook het tussendoortje ’s ochtends dekken. Dus bij kortwerkende insuline wordt meestal alleen de maaltijd gedekt en bij iets langer werkende insuline wordt ook het tussendoortje gedekt.
- Dan bestaat er ook nog een echt langwerkende insuline zoals levemir. Deze insuline spuit elke diabeet. Deze insuline moet op een vast tijdstip op de dag worden gespoten, meestal ’s avonds. Deze insuline dekt de nacht en zorgt ervoor dat je gemiddelde bloedsuiker rond de 7 mmol/L blijft hangen. Als je namelijk alleen leeft op de korter werkende insuline dan zal je ook ’s nachts moeten spuiten omdat je lichaam dan ook behoefte heeft aan insuline.
Een insulinepomp
Iemand met diabetes kan er ook voor kiezen om in plaats van te spuiten een
pompje te gebruiken. Het pompje vervangt dus de insulinespuit. Het pompje is een apparaat, met een grote van een oude mobiel, dat via een dun slangetje voortdurend snelwerkende insuline afgeeft. Deze pomp draag je buiten je lichaam, bijvoorbeeld in een broekzak of aan een riem. Omdat er vetophopingen ontstaan als er te vaak op dezelfde plaats wordt gespoten, moet de plaats van de naald ook veranderen. Na twee of drie dagen is het de bedoeling dat je een andere plek vindt vaar de insuline wordt toegediend.
De pomp geeft voortdurend insuline af aan het lichaam. Het pompje is aangesloten op één soort insuline, de kortwerkende insuline. Er zijn twee standen op de pomp die je zelf kunt instellen naar je eigen insulinebehoefte:
- De eerste is de basaal-stand, dit is een stand die je in kunt stellen naar welke behoefte je lichaam heeft om over de hele dag de bloedglucose waardes goed te houden. Dit is dus de vervanger voor de lang werkende insuline die je zou spuiten. Deze stand staat meestal nadat je bent ingesteld voor een tijd op dezelfde waarde.
- De tweede stand is de bolusstand, deze stand kun je instellen naar welke behoefte je hebt aan extra insuline. Dus als je bijvoorbeeld wilt lunchen dan stel je de bolusstand bijvoorbeeld in op 7 eenheden insuline, deze 7 eenheden worden dan extra gegeven bovenop de basaal-stand zodat jij kunt gaan lunchen. De bolusstand gebruik je dus alleen maar om de koolhydraten die je eet weg te spuiten. Dit heet ook wel het wegbolussen van eten.
Infusieset
De infusieset bestaat uit een naald, een witte ronde pleister en een kort slangetje met een kraantje eraan. De naald gaat ongeveer 13 millimeter je lichaam in en deze neemt het slangetje mee. Nadat de naald en het slangetje in je lichaam zitten, haal je de naald er weer uit. Je loopt dus niet je hele leven met een naald in je lichaam, die zit er maar heel even in. Op het kraantje aan het slangetje kun je een schone lange slang aansluiten. Deze slang staat ook aangesloten op je pomp. Deze slang is er in verschillende maten, 30 centimeter, 60 centimeter, 90 centimeter en 120 centimeter.
Combineren met sport
Als je gaat sporten dan kun je het pompje afkoppelen. Dit doe je door het kraantje dicht te doen en de slang eraf te halen. Het korte slangetje en het kraantje blijven dus op het lichaam. Er wordt dan geen insuline meer afgegeven aan het lichaam.
Een pompje in vergelijking met spuiten
Het grote nadeel van een pompje is dat het altijd bij je blijft. Het zal altijd aan je vastzitten. Niet dat je niet terug kunt gaan op spuiten, maar er zijn weinig mensen die terug gaan op spuiten. Ook is het nadeel van een pompje dat je gemakkelijk kunt eten wat je wilt. Met de spuitmethode moet je eerst spuiten als je iets extra’s wilt eten. Maar met de pompmethode hoef je alleen een druk op de knop te geven en er wordt extra insuline afgegeven. Dit betekent dus dat het heel gemakkelijk is om extra te eten. Het nadeel is dus dat je veel beter op je eten moet gaan letten en niet zomaar alles kan gaan eten. Het voordeel van een pompje is dat je veel stabielere bloedglucose waarde heb en je zult minder last krijgen van hypo’s. Ook vangt de pomp je onregelmatige leven beter op dan met spuiten.
Lees verder