Vingerhoedskruid, geschiedenis van een hartmedicijn
Vingerhoedskruid, een veel voorkomende tweejarige plant, groeiend langs bosranden en in open kapvlaktes van bossen, wordt in de moderne geneeskunde nog steeds gebruikt om er medicijnen voor het hart mee te maken. De geschiedenis van een hartmedicijn.
Withering en het vingerhoedskruid
In 1785 publiceerde William Withering, arts in Birmingham, een opmerkelijk boek met als titel 'An account of the Foxglove and some of its medical uses '. Het was een verhandeling over waterzucht en andere aandoeningen.
Foxglove is de Engelse benaming voor het ons bekende Vingerhoedskruid met als officiële benaming Digitalis '. Het publiceren van dit boek was een mijlpaal in het onderzoek naar hartaandoeningen. Het was dankzij een plaatselijke kruidenvrouw, herboriste die het kruid voorschreef, samen met een heleboel andere planten, voor de behandeling van waterzucht, dat de werking bekend raakte. Door zijn nieuwsgierigheid was Withering de eerste arts die Vingerhoedskruid ontdekte als werkzame stof voor waterzucht en hartinsufficiëntie. Zijn verhandeling geldt nog steeds als een historisch standaardwerk op het gebied van onderzoek en behandeling van hartaandoeningen. Digitalis bevat glycosiden waarvan digitaline één van de voornaamste werkzame stoffen is. Digitaline en digitoxine zitten voornamelijk in de groene bladeren en zaden, inname van 3 g gedroogde blad kan al dodelijk kan zijn. Toch zijn juist deze glycosiden de hartversterkende stoffen. Maar Digitalis heeft een geringe therapeutische marge, wat betekent dat de werkzame dosis en de dodelijke dosis zeer dicht bij elkaar liggen.
Vingerhoedskruid is dus zeker geen plant om een lekkere kruidenthee mee te maken, maar wel een echt medicijn voor het hart.
Over het vingershoedskruid
De geslachtsnaam Digitalis is afkomstig van het Latijnse woord digitus: vinger, dus dezelfde betekenis als de Nederlandse naam vingerhoed, verwijzend naar de vorm van de bloemkroon. De naam is door Fuchsius (Vingherhoetcruyt) gekozen en hij geeft behalve een goede wetenschappelijke beschrijving, ook een goede afbeelding in zijn Neu Kreuterbuch van 1543. De Latijnse soortnaam 'purpurea' verwijst naar de purper-roodachtige kleur van de bloem.
Het is opmerkelijk dat een dergelijke grote en opvallende plant, niet door de Grieken en Romeinen voor een of ander geneeskundig doel gebruikt werd. Zou de giftigheid hier een rol gespeeld hebben? Zelfs Dodonaeus zestien eeuwen later schrijft 'Vingherhoet-cruyt wordet nergens in ghebruyekt of bij eenighe drancken oft geneesmengelingen gedaen: de Bloeme is alleen aengenaem oft gesocht/ ende in de hoven onderhouden/ om sijn gedaentes ende aerdicheyts wille'. Ravelingius adviseert dan weer het kruid omdat het 'doet taeye fluymen lossen ende rijp worden.' In 1682 geeft P. Nijlandt in zijn Herbarius het volgende recept: 'Om de gal- en waterachtige vochtigheden af te zetten: Neemt van het kruydt twee handen vol/ snijt het kleyn/ koockt het in een half pint Water of Wijn/ tot dat de helft versoden is/ en geeft het op een reys in.' Dus in die tijd werd het weinig gebruikt en helemaal niet voor het hart en om zo'n gevaarlijke plant te gebruiken om 'taaie fluimen los te maken, lijkt mij ook van het goede te veel.
Gebruik vingerhoedskruid in Engeland
Toch was de plant in Engeland al langer bekend als geneeskruid. In een medisch handschrift uit Wales uit de dertiende eeuw, genaamd 'Meddygon Myddfai', vinden we recepten waarbij het kruid wordt aanbevolen bij abcessen, zweren en hoofdpijn. Grote bekendheid kreeg het Vingerhoedskruid dus pas toen Withering (1741-99) in 1785 een boekje deed verschijnen. De plant werd van dan af vooral gebruikt bij harttherapie en wordt nog steeds als een van de waardevolste geneeskruiden beschouwd. In de Nederlandse Farmacopee komt men de plant tegen als Folia Digitalis of Digitalisbladen. En in het commentaar op de Belgische pharmacopee uit 1941 word de plant als volgt beschreven: Het blad van D i g i t a l i s purpurea, Linnaeus (Dicotyleae, Sympetalae, Personatae, Scrophulariaceae), bij het begin van den bloeitijd geplukt en bij 55" gedroogd.
De Franse Codex 6 schrijft voor alleen de bladeren van in 't wild groeiende, op droge plaatsen voorkomende planten van het tweede levensjaar, bij het begin van den bloeitijd te plukken (internationale overeenkomst van 1925) en de bladeren beneden 50° te drogen. De P. Helv. V (Zwitsers apothekersboek) Iaat toe zoowel de bladeren van het eerste als van het tweede levensjaar te plukken, met dien verstande, dat de eerste in den herfst, de tweede bij het begin van den bloeitijd, in elk geval bij droog weder worden geplukt. De geplukte bladeren moeten terstond bij 40° worden gedroogd en daarna gedurende 30 min op 55-60° worden verwarmd.
Nu, in de 21ste eeuw wordt de plant nog steeds gekweekt om er hartmedicijnen mee te maken.
Andere planten met hartglycosiden
Andere kruiden met hartglycosiden zijn o.a. Lelietje-der-dalen (Convalaria majalis) zijn minder giftig, maar ook minder doeltreffend ten opzichte van Digitalis. Dezelfde werking hebben ook Adonis vernalis (voorjaarsadonis), Nerium oleander (oleander), Strophantus kombé (strofantus) en Urginea maritima of Scilla maritima, de zeeajuin.
© 2011 - 2024 Herborist, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Deze informatie is van informatieve aard en geen vervanging voor professioneel medisch advies. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Giftige planten: GlycosidenEr zijn zeer veel verschillende planten die giftig zijn voor mensen en dieren. Elke plant bevat een andere soort gifstof…
Bronnen en referenties
- Katzung, B.G. & Parmley, W.W. (2001) 'Cardiac glycosides and other drugs used in congestive cardiac failure' in: B.G. Katzung, (ed.) Basic and Clinical Pharmacology, 8th edn McGraw-Hill Companies Inc., New York.
- Herba - december 2004- tijdschrift van de Herboristen Vereniging