Welke soorten anesthesie zijn er?
Het woord anesthesie komt uit het Grieks en betekent “geen gewaarwording”. De term anesthesie wordt in de hedendaagse zorg gebruikt voor alle soorten verdoving. Tijdens een operatie of behandeling is het soms nodig om de patiënt te verdoven en afhankelijk van de ingreep wordt de verdoving door de behandelend arts of de anesthesist gegeven.
De anesthesist
De anesthesist is een arts die gespecialiseerd is in het toedienen van de verdoving tijdens diverse behandelingen. Hij is de specialist op het gebied van farmacologie ( werking van medicijnen in het lichaam) en heeft na de zevenjarige artsenopleiding nog een vijfjarige specialisatie op het gebied van de anesthesie gevolgd. De anesthesist is niet alleen bij operaties betrokken maar ook bij (chronische) pijnbestrijding, bevallingen of intensieve geneeskunde.
Tijdens een operatie zijn de voornaamste taken van de anesthesist het controleren van de vitale functies van de patiënt, te weten de ademhaling, de bloeddruk en de vochthuishouding. In overleg met de opererend arts past de anesthesist de mate van verdoving aan en zorgt al tijdens de operatie voor pijnstilling.
Soorten anesthesie
Afhankelijk van de behandeling kan door arts of anesthesist gekozen worden uit onderstaande opties:
- Plaatselijke verdoving
- Regionale verdoving
- Algehele verdoving
- Het roesje
Plaatselijke verdoving
Een plaatselijke verdoving wordt meestal bij een eenvoudige behandeling of ingreep toegepast. Een bekend voorbeeld is de lokale verdoving bij het hechten van een wond. Met een kleine injectienaald wordt het te behandelen gebied verdoofd.
De verdoving is na één tot enkele uren uitgewerkt en de patiënt heeft verder geen last van bijwerkingen.
Regionale verdoving
De regionale verdoving werkt in op de zenuwen die door het ruggenmerg naar de hersenen lopen. Door de verdoving kunnen deze zenuwen de prikkels niet meer naar de hersenen versturen en de patiënt voelt geen pijn meer. Nadeel is dat door de verdoving ook de prikkels vanuit de hersenen naar de zenuwuiteinden ook onderbroken is. Hierdoor heeft de patiënt geen controle meer over de spieren in het verdoofde lichaamsdeel.
Er zijn drie soorten regionale verdoving:
- Spinale verdoving
- Epidurale verdoving
- Plexus-blok
In de volksmond wordt vaak over een ruggenprik gesproken maar weinigen weten dat er twee mogelijkheden voor een ruggenprik zijn: de spinale en de epidurale verdoving. Het grootste verschil tussen beide verdovingen is de diepte waarop de verdoving in het lichaam geplaatst wordt. De meest gebruikte verdoving als men over een ruggenprik spreekt, is de spinale verdoving.
Spinale verdoving
Bij een spinale verdoving wordt de verdoving in de ruimte waar de ruggenmergvloeistof zit ingespoten. Hiervoor zit de patiënt voorovergebogen op de rand van het bed zodat de wervels zo ver mogelijk uit elkaar staan. De anesthesist voelt met de vingers de opening tussen de wervels en bepaalt afhankelijk van de operatie waar de verdoving geplaatst wordt. Eerst wordt een lokale verdoving gegeven in het gebied waar de spinale verdoving geplaatst zal worden. Nadat de huid verdoofd is, brengt de anesthesist een naald aan tussen de wervels en brengt de naald tot in de ruggenmergvloeistof. Hiervoor dient hij het harde hersenvlies te doorboren, de patiënt kan die voelen als een harde duw in de rug. Om te testen of de naald goed zit, laat de arts er enkele druppels hersenvocht uit druppelen. Als de naald op de juiste plek zit, wordt de verdoving ingespoten. Binnen enkele minuten voelt de patiënt een warm, tintelend gevoel in de benen en binnen tien minuten zijn de benen gevoelloos en niet meer te bewegen.
Na de operatie kan het tot vier uur duren eer de verdoving uitgewerkt is. Een vervelende bijwerking is dat de blaas mee verdoofd wordt en vaak pas laat weer “wakker” wordt. Het komt dus regelmatig voor dat de blaas met een katheter leeggemaakt dient te worden. Wanneer de verdoving begint uit te werken, komt langzaam het gevoel weer terug, soms gepaard met de pijn van de behandeling. Hiervoor kan altijd pijnstilling gevraagd worden.
Epidurale verdoving
Bij een epidurale verdoving wordt de verdoving minder diep aangebracht. Het harde hersenvlies wordt niet aangeprikt en de verdoving bevindt zich rond het ruggenmergvlies. Deze verdoving is met name geschikt voor langere operaties of langdurig pijnstilling. Wanneer de artsen verwachten dat patiënt veel pijn zal hebben de dagen na de operatie wordt soms voor een epiduraal katheter gekozen. Dit is een slangetje dat tijdens de epidurale verdoving achterblijft in de wervelholte. Via dit slangetje wordt tijdens en na de operatie een verdovingsvloeistof ingespoten om zo de pijn te bestrijden. Nadeel van deze behandeling is dat de blaas mee verdoofd is en er een blaaskatheter aangebracht moet worden.
Plexus blok
Een plexusblok is een verdoving die rond de zenuwen ingespoten wordt waardoor de arm of het been verdoofd wordt. Met behulp van hele kleine elektrische prikkels wordt de exacte locatie van de zenuwknoop in de oksel opgezocht. Wanneer de zenuwknoop gevonden is, wordt met een kleine naald de verdoving ingespoten rondom de zenuwknoop. De verdoving duurt vaak nog enkele uren na de behandeling en de arm dient dan in een mitella gedragen te worden.
Algehele narcose
Bij een algehele narcose wordt een infuus aangebracht en via dit infuus wordt op de operatiekamer de narcose toegediend. Er zijn verschillende narcosemiddelen en de anesthesist zal bepalen welke toegediend wordt. Tijdens een algehele narcose is de patiënt volledig in slaap gebracht en wordt gedurende de hele operatie door de anesthesist bewaakt.
Het roesje
Bij onaangename behandelingen zoals een darm- of slokdarmonderzoek wordt vaak een roesje aangeboden. Dit is een verdoving met een licht narcosemiddel waarvan de patiënt in een (lichte) slaap valt. Door dit middel kan de patiënt ontspannen maar is toch aanspreekbaar en kan commando’s opvolgen tijdens de behandeling. De verdoving wordt vlak voor de behandeling in de ader ingespoten en werkt bijna onmiddellijk. Voordeel van dit middel is dat de patiënt zich het onderzoek amper tot niet meer kan herinneren, een nadeel is de vrij lange uitwerkingstijd. Daarom mag een patiënt na behandeling niet zelf aan het verkeer deelnemen.
Keuze van verdoving
Bij sommige behandelingen kan de patiënt de keuze hebben om wel of geen verdoving te krijgen maar vaak bepaalt de anesthesist welke verdoving gebruikt zal worden. Om patiënten goed op de behandeling voor te bereiden vinden er steeds vaker preoperatieve gesprekken plaats met de anesthesist-(assistent) en/of verpleegkundige. Tijdens dit gesprek kan de patiënt vragen stellen en overwegen welke verdoving best bij hem of haar past.