De bloedsuikerspiegel: Wat houdt het in?
De bloedsuikerspiegel is een maat voor het glucosegehalte in het bloed, deze wordt weergegeven in millimol/mL. De bloedsuikerspiegel wordt op peil gehouden door de hormonen glucagon en insuline, die geproduceerd worden door de eilandjes van Langerhans. Deze bevinden zich in de alvleesklier. Voeding, inspanning, stress en bepaalde ziektes kunnen invloed uitoefenen op de bloedsuikerspiegel. In dit artikel zal kort worden uitgelegd hoe dit werkt.
Wat de bloedsuikerspiegel inhoudt
Bloedsuiker is een synoniem voor glucose. De bloedsuikerspiegel is dus het glucosegehalte in het bloed. Dit wordt uitgedrukt millimol/L. Door hormonen wordt de bloedsuikerspiegel op peil gehouden, aangezien deze door verschillende invloeden omhoog en omlaag gaat. Deze invloeden zullen later in het hoofdstuk nog besproken worden. De hormonen insuline en glucagon, die uitgescheiden worden door de eilandjes van Langerhans, spelen een belangrijke rol bij dit proces. Deze zorgen ervoor, dat er glucose opgeslagen kan worden in de lever en de spieren in de vorm van glycogeen, en dat deze glycogeen weer vrijgegeven kan worden door middel van de omzetting van glycogeen naar glucose. Een normaal gehalte van de bloedsuikerspiegel ligt voor gezonde personen ligt voor de maaltijd rond de 4,6 mmol/L en na een maaltijd rond de 6,6 mmol/L. In afbeelding 1 zijn de hoeveelheid suiker en insuline en de hoogte van de bloedsuikerspiegel bij een gezond persoon weergegeven.
Glucose
Eerst wordt er bekeken wat glucose nou precies is. Glucose heeft de molecuulformule C6H12O6. Dit betekent dat het een molecuul is met zes koolstofatomen, twaalf waterstofatomen en zes zuurstofatomen. Het behoort tot de enkelvoudige suikers die ontstaan bij de vertering van andere suikers. Glucose is de belangrijkste brandstof voor ons lichaam. In de mitochondriën vindt glycolyse plaats, waarbij de glucose verbrand wordt. Hierbij komt de energierijke stof ATP vrij, de brandstof voor vele processen in de cel. Zoals een auto niet zonder benzine kan, kan ons lichaam niet zonder glucose en ATP.
Glucose kan ook in kleine voorraden opgeslagen worden in de lever en de spieren. Het wordt dan glycogeen genoemd, een polysacharide (keten van glucosemoleculen). De omzetting van glucose in glycogeen wordt glyconeogenese genoemd. Dit glycogeen wordt dan weer omgezet in vet. Als men snel een grote hoeveelheid energie nodig heeft, kan deze voorraad vrijkomen.
Insuline
Vervolgens wordt er gekeken naar de hormonen die bijdragen aan het behouden van het evenwicht van de bloedsuikerspiegel. Deze zorgen ervoor dat de bloedsuikerspiegel op een constant niveau blijft. Insuline is het belangrijkste hormoon voor de bloedsuikerspiegel. Het wordt gemaakt in de vorm van één lange keten aminozuren, het pro-insuline. Deze keten krult zich op en de zwavelbruggen verbinden aminozuren aan de twee uiteinden. Het tussenstuk, het verbindingseiwit, wordt eruit geknipt.
Insuline zorgt voor een verlaging van de bloedsuikerspiegel. Dit gebeurt op twee verschillende manieren. De insuline die in het bloed terecht komt, zorgt er ten eerste voor dat de glucosereceptoren van de lichaamscellen gaan werken, waardoor de cellen glucose op gaan nemen. Insuline is dus in feite de stof die de deuren van de cel openzet, zodat de glucosemoleculen opgenomen kunnen worden. Met name vetcellen nemen vaak glucose op en zetten dit vervolgens om in vet (triglyceriden). Bovendien wordt de synthese van glycogeen in de spier- en levercellen gestimuleerd. Dit komt doordat de glucose dan in de poortader terecht komt, nadat deze opgenomen is door de darmwand. De insuline-afgifte wordt gestimuleerd. Via de poortader worden de glucose en de insuline naar de lever vervoerd. Daar wordt het overschot aan glucose omgezet in glycogeen.
Buiten de momenten dat er een overschot is aan glucose, is er ook een geringe hoeveelheid insuline aanwezig in het bloed. Dit is nodig voor de glucose-opname van veel cellen. Dit wordt de basale insulinebehoefte genoemd. Zonder insuline zijn cellen, met uitzondering van hersencellen en rode bloedcellen, niet in staat glucose op te nemen. Dan kan de verbranding niet beginnen om energie te leveren en de cellulaire mechanismen draaiende te houden.
Glucagon
Een ander polypeptidehormoon is glucagon, maar de werking hiervan is tegengesteld aan die van insuline. Glucagon zorgt voor een verhoging van de bloedsuikerspiegel. Deze stimuleert juist de afbraak van glycogeen tot glucose in de lever en de spieren, dit proces wordt glycogenolyse genoemd. De voorraad glycogeen is echter beperkt, namelijk maximaal 150 gram in de lever en maximaal 150-200 gram in de spieren. Het spierglycogeen kan bovendien alleen nog maar glucose leveren binnen de eigen spiervezel, de rest van het lichaam heeft daar niets aan. Deze reserve zal het lichaam zo lang mogelijk proberen in stand te houden, voor het geval zich acute situaties voordoen.
Verder kan glucose ter beschikking komen door gluconeogenese. Hierbij wordt nieuw glucose gevormd in de lever, uit aminozuren en een klein beetje melkzuur en glycerol. Dit wordt ook nog gestimuleerd door glucagon en kent een grote reservecapaciteit. Alcohol heeft een remmend proces op de gluconeogenese.
Wanneer mensen langdurig vasten, is de gluconeogese de enige bron van de benodigde glucose. Aminozuren zijn dan de enige bron voor glucose. Dit zijn echter de bouwstenen van eiwitten, die allemaal een functie hebben. Een reservevoorraad eiwitten is dan ook niet aanwezig in het lichaam, dus gluconeogenese zal dan uiteindelijk gaan zorgen voor een verminderde eiwitmassa en een verlies van orgaanfuncties. In die situatie schakelt het lichaam over op vetafbraak, de lipolyse, voor zijn energietoevoer. Hierbij komen glycerol en vrije vetzuren vrij. Het glycerol wordt vervolgens in de lever weer omgezet in glucose.
Adrenaline
Ook adrenaline beïnvloedt de bloedsuikerspiegel. Het wordt aangemaakt in het merg van de bijnieren, die zich op de nieren bevinden. Dit hormoon komt vrij bij inspanning, stress, angst, pijn en grote temperatuursverschillen. De processen ten behoeve van de dissimilatie worden gestimuleerd, waardoor het glucosegehalte in het bloed stijgt, omdat glycogeen wordt omgezet in glucose, waarbij ATP (energie) vrijkomt. Ook de bloeddruk stijgt, waardoor er ook meer bloed naar de spieren stroomt. Hierdoor zijn de spieren in staat om vele malen grotere krachten te verrichten, zodat mensen kunnen vechten of vluchten. Buiten de functie als hormoon, is adrenaline ook een neurotransmitter, het kan impulsen overdragen tussen zenuwcellen.
Alvleesklier
De vorming van deze hormonen wordt geregeld door de alvleesklier (pancreas). Deze is een trosvormige, langgerekte klier en deze speelt een grote rol bij de spijsvertering van de mens. De gemiddelde grootte is ongeveer twaalf tot vijftien cm lang en één tot drie centimeter dik. Deze klier ligt achterin de bovenbuik, de kop bevindt zich in de bocht van de twaalfvingerige darm, terwijl de staart schuin omhoog naar links gaat, achter de maag door. De alvleesklier speelt dus een belangrijke rol bij de regeling van de bloedsuikerspiegel. Dit is één van de twee functies van de alvleesklier, namelijk de endocriene functie. De exocriene functie draagt bij aan de spijsvertering. De hormonen insuline en glucagon worden in de alvleesklier geproduceerd, op de Eilandjes van Langerhans, die in de gehele alvleesklier voorkomen. Glucagon wordt geproduceerd in de α-cellen, insuline wordt geproduceerd in de β-cellen. De alvleesklier kan reageren op de hoeveelheid glucose in het bloed. Bij een te hoge bloedsuikerspiegel of als er wordt gedacht of geroken aan eten, maakt de alvleesklier het bloedsuikerspiegelverlagende hormoon insuline aan. Glucagon wordt aangemaakt als er sprake is van een te hoge bloedsuikerspiegel.
Invloeden op de bloedsuikerspiegel
Bij gezonde mensen zijn kleine schommelingen in het glucosegehalte van het bloed gedurende de dag normaal. Echter kunnen er wel scherpe dalingen, hypoglykemie, en snelle pieken, hyperglykemie, optreden. Er zijn dan ook vele verschillende factoren die kunnen zorgen voor schommelingen in de bloedsuikerspiegel. De factor die het meest van invloed is op de bloedsuikerspiegel is voeding. Hierbij is het niet alleen van invloed wat er gegeten wordt, maar ook de manier waarop er gegeten wordt en met welke regelmaat. Bepaalde voedingsmiddelen hebben een grotere invloed op de bloedsuikerspiegel dan andere voedingsmiddelen.
Glycemische index
De glycemische index (GI) geeft hier een beeld van. Deze index is een maat voor het effect dat voedsel heeft op het glucosegehalte in het bloed, oftewel de snelheid waarmee het glucosegehalte stijgt na het eten van bepaald voedsel. Een voedingsmiddel met een lage GI, dit wil zeggen onder 55, wordt beschouwd als een goed voedingsmiddel met goede suikers. Hierbij wordt namelijk voorkomen dat glucose omgezet wordt in glycogeen, wat weer omgezet wordt in vet. Bovendien is een vertraagde afgifte van energie beter dan een snelle piek, die optreedt na het eten van voedingsmiddelen met een hoge GI, dit wil zeggen 70 of hoger. Dit zijn voedingsmiddelen die snel verteerd kunnen worden.
Creatine
De stof creatine, die zou zorgen voor extra spierkracht, explosiviteit en uithoudingsvermogen, is door wetenschappers extra onder de loep genomen. Er is onderzoek gedaan naar de reactie van de bloedsuikerspiegel wanneer men creatine gebruikt. Hieruit is gebleken dat de bloedsuikerspiegel sterker reageert bij inname van glucose, na zes weken gebruik van creatine, dan bij een controlegroep. Dit effect is een 30% hogere bloedsuikerspiegel (bij inname van glucose). Er waren geen significante verschillen in de nuchtere waarden van het glucosegehalte.
Medicijnen, die niet bij de voedingsmiddelen horen, maar wel ingenomen worden, hebben mogelijk ook een invloed op de bloedsuikerspiegel. Het is daarom belangrijk dat er met de behandelend arts overlegd wordt welke medicijnen er ingenomen worden.
Inspanning
Een andere factor die van invloed is op de bloedsuikerspiegel, is de hoeveelheid energie die je gebruikt. Bij rustige, regelmatig inspanning is het regelmatig vrijmaken van een kleine hoeveelheid glucose uit de reservevoorraden voldoende. Bij grote inspanningen in korte tijd is er ook in korte tijd veel energie nodig. Voor het lichaam is het dan moeilijk om de bloedsuikerspiegel op peil te houden.
Stress en antihormonen
Ook stress speelt een belangrijke rol bij de bloedsuikerspiegel. Bij stress worden altijd de stresshormonen adrenaline en cortisol aangemaakt. Zoals eerder in dit hoofdstuk besproken, wordt er dan veel glucose vrijgemaakt, zodat er veel energie beschikbaar is en de bloedsuikerspiegel hoog wordt. In vele gevallen van stress is deze grote hoeveelheid energie niet nodig, bij een ruzie met iemand is vaak geen sprake van vluchten of vechten. Het lichaam wordt dus geprikkeld door de hoge bloedsuikerspiegel en gaat als reactie hierop antihormonen aanmaken om de bloedsuikerspiegel lager te krijgen. Door deze antihormonen wordt de bloedsuikerspiegel vaak te laag, waardoor men zich weer moe en slap gaat voelen. Als reactie hierop zal men iets gaan eten met een hoge GI, wat weer zorgt voor een snelle stijging van de bloedsuikerspiegel. Opnieuw maakt het lichaam dan antihormonen aan. Hierdoor komt men in een vicieuze cirkel terecht.
Ziekte
Als mensen ziek zijn, heeft dit ook invloed op de bloedsuikerspiegel. Bij bijvoorbeeld verkoudheid reageert het lichaam door het produceren van hormonen die je bloedsuikerspiegel verhogen. Er is namelijk bij ziekte extra energie nodig, bijvoorbeeld voor de aanmaak van antistoffen tegen de ziekte. Als laatste is er een factor die alleen van belang is voor vrouwen. Dit is namelijk de schommeling in de hormoonspiegels tijdens de menstruele cyclus. Door de veranderde aanmaak van hormonen kan de bloedsuikerspiegel ook schommelen. Dit gebeurt met name in de week voor de menstruatie of tijdens de menopauze.