DCD: motorische onhandigheid
DCD is een ontwikkelingsstoornis waar we de laatste jaren steeds meer van horen. Vroeger werd het ontwikkelingsdyspraxie genoemd of dyspraxie, maar internationaal is er gezocht naar een eenduidige term. In 1987 is er gekozen voor DCD: Developmental Coördination Disorder. Wat zijn de criteria van DCD, de kenmerken, oorzaken en hoe wordt DCD behandeld?
Inhoud artikel
Wat is DCD?
DCD is de afkorting voor
Developmental Coördination Disorder: coördinatieontwikkelingsstoornis. Er zijn andere benamingen van DCD, welke benaming gebruikt wordt, verschilt per land en per beroepsgroep. Internationaal is er gezocht naar een eenduidige term. In 1987 is er gekozen voor DCD. Het is een stoornis, iemand met DCD is beperkt om iets te doen. DCD kan niet genezen worden met geneesmiddelen.
Andere benamingen van DCD
- MBD: Minimal Brain Dysfunction
- Clumsy child of houterige kinderen
- Dyspraxie/ontwikkelingsdyspraxie
- Senosorische intergratiestoornis
- DAMP: Dysfunction of Attention and Motor Perception
- MND: Minor Neurological Dysfunctions
Criteria voor DCD
In de
DSM-IV (Diagnostic Statistical Manual, vierde editie) kun je de criteria vinden. Het is een internationaal handboek, samengesteld door de America Psychiatric Association, hier staan veel ziektebeelden en/of stoornissen beschreven.
Bij DCD zijn de criteria:
- A: de uitvoering van de dagelijkse handelingen welke motorische coördinatie vereisen, is beduidend slechter dan verwacht, gezien de chronologische leeftijd van een kind en het gemeten intelligentie niveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van motorische mijlpalen (zoals lopen, kruipen, zitten), in het laten vallen van voorwerpen, 'houterigheid', slechte prestaties bij sport of een slecht handschrift.
- B: de aandoening zoals vermeld onder criterium A, beïnvloedt zichtbaar de schoolse prestaties of algemene dagelijkse activiteiten.
- C: de aandoening is niet het gevolg van een medische conditie (zoals Cerebrale Parese of spierdystrofie) en voldoet niet aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS).
- D: als er sprake is van mentale retardatie, moeten de motorische problemen ernstiger zijn dan de problemen, die normaal gesproken bij mentale retardatie voorkomen.
In de DSM-IV staat ook dat DCD
vaak samengaat met andere stoornissen of geassocieerde kenmerken vertoont, zoals vertraging op andere ontwikkelingsgebieden, fonologische stoornissen, expressieve taalstoornissen en gemengde receptief-expressieve taalstoornissen.
Bij wie komt DCD voor?
Bij ongeveer drie tot zes procent van de bevolking komt DCD voor. DCD komt meer voor bij jongens dan bij meisjes, ongeveer in de verhouding van drie jongens op één meisje.
Kenmerken van DCD
- Het kan zijn dat de manier van bewegen niet verloopt als bij andere kinderen van dezelfde leeftijd.
- Een oudere kleuter kan moeite hebben met knippen, figuren natekenen, kleuren.
- Bij gymmen kan een kind mogelijk minder goed meedoen, bijvoorbeeld minder goed springen, een bal niet goed kunnen opvangen.
- Een kind zal zich mogelijk minder snel kunnen aan- of uitkleden.
- Speelgoed om mee te bouwen zoals duplo of lego zal een kind minder aanspreken.
- Leren schrijven en rekenen kan een probleem zijn, vooral omdat het kind het tempo niet aankan.
- Automatiseren gaat minder goed en minder vlot. Automatiseren is het onthouden van handelingen, als een kind een handeling niet lang kan onthouden, spreek je van beperkt automatiseren.
- Een kind kan ook DCD hebben bij het spreken: verbale ontwikkelingsdyspraxie.
Oorzaken van DCD
- De precieze oorzaak van DCD is tot nu toe nog niet bekend, er bestaan wel vermoedens. Het zenuwstelsel is enorm complex. Er wordt steeds meer vanuit gegaan dat er niet één oorzaak is, maar meerdere oorzaken. Heeft een kind DCD dan geeft het aan dat er iets met de motoriek is, maar niet wat er precies aan de hand is.
- Een deel van de kinderen met DCD bestaat uit kinderen waarbij de rijping van de hersenen trager is, in verhouding met leeftijdsgenoten en zodanig dat het opvalt voor de omgeving.
- Er is ook een deel van de kinderen met klachten van DCD waarbij vermoed wordt dat er sprake is van een onderliggende ziekte, maar het lukt dan niet om de ziekte aan te tonen met de technieken die op dit moment beschikbaar zijn.
- Tijdens de zwangerschap of bij de geboorte kan er iets voorgevallen zijn, bijvoorbeeld een kleine infectie, dat invloed heeft gehad op het zenuwstelsel in het lichaam van degene met DCD. Maar het is dus heel moeilijk om te achterhalen hoe het komt dat iemand DCD heeft.
Is DCD erfelijk?
Soms gebeurt het dat een van de ouders dezelfde of soortgelijke problemen heeft of heeft gehad. Ook in de bredere familie komt DCD voor, bijvoorbeeld bij broers, zussen, neven, nichten. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de erfelijkheid, maar men houdt er wel rekening mee dat erfelijkheid een belangrijke rol kan spelen.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
- De criteria voor DCD uit de DSM-IV helpen artsen en hulpverleners om de diagnose DCD te stellen. De diagnose kan vaak pas gesteld worden als het kind naar school gaat, dan komen de ontwikkelingsproblemen duidelijker naar voren. Maar het stellen van de diagnose blijft moeilijk omdat DCD veel raakvlakken heeft. Je ziet ook regelmatig een combinatie van DCD met een andere ontwikkelingsstoornis of probleemgebied.
- Observatie en onderzoek van het kind is nodig om DCD vast te stellen. Voor observatie door een revalidatiearts, kinderarts of neuroloog is een verwijzing nodig van de huisarts, schakelt men een kinderfysiotherapeut in, dan is een verwijzing niet nodig. Er wordt gekeken naar de voorgeschiedenis van een kind. Na dit gesprek zal er besloten worden tot verder onderzoek. Lichamelijk onderzoek door een arts, neurologisch onderzoek, motorisch onderzoek. Aan de hand van de observaties wordt er een voorstel voor een eventuele behandeling van het kind gedaan door de arts en het multidisciplinair team.
Behandeling van DCD
- Stimuleren van sport, spel, gymnastiek op school, dit bevordert de motorische ontwikkeling. Voor de stimulatie kan ook de hulp worden ingeroepen van een fysiotherapeut of ergotherapeut. Is er sprake van neurologische disfuncties van hangt het advies voor behandeling af van het type disfunctie. Als een kind bijvoorbeeld last heeft van regelmatig optredende kleine abrupte onwillekeurige bewegingen in het lichaam dan is uitleg aan ouders en leerkrachten belangrijk. Motorische onrust neemt toe bij stress, geadviseerd zal worden om stress situaties zo mogelijk te voorkomen. Bij een verlaagde spierspanning zal algemene motorische stimulatie goed zijn.
- De specifieke behandelmethoden kun je verdelen in procesgeoriënteerde behandelmethoden: Sensomotorische training en Sensorische integratie therapie (SIT) van Ayres en de taakgeoriënteerde benadering. Relatief nieuwe behandelmethoden voor kinderen met DCD: Cognitive Orientation to daily Occupational Performance (CO-OP) en de Neuromotor Task Training (NTT).
- Het is van groot belang dat het kind gemotiveerd is om de oefeningen uit te voeren. Het stimuleren van de motoriek zorgt voor een verbetering van de motoriek maar het verhoogt ook het zelfvertrouwen van het kind. Meer zelfvertrouwen zal ervoor zorgen dat een kind nog meer bereid is om motorische uitdagingen aan te gaan.
Praktische tips bij DCD
Gesteund bewegen geeft meer controle op de uitvoering van bewegingen
Bijvoorbeeld knippen gaat beter als het kind met de onderarmen steunt op tafel. Het werken op een klein vlak gaat vaak beter dan op een groot vlak. Het verzwaren van een pen, magnetische letters of het gebruik van antislipmateriaal kan de nauwkeurigheid van kleine bewegingen positief beïnvloeden.
Taakaanpak
Het kind moet zo min mogelijk afgeleid worden door spulletjes in de ruimte waar het kind is. Deel een activiteit op in kleinere stappen, probeer opdrachten kort te houden, geef het kind de tijd, ga niet haasten.
Overzicht en regelmaat
Zorg voor een vaste, gestructureerde routine bij het uitvoeren van activiteiten. Spulletjes zoveel mogelijk een vaste plaats geven. Bij veranderingen het kind zo snel mogelijk inlichten. Geef het kind geen onmogelijke opdrachten, het moet gaan om haalbare doelen. Laat merken dat de inzet van het kind gewaardeerd wordt. Het is handig als een kind een vaste plek heeft aan de kapstok.
Communicatie
Zorg voor oogcontact als dit mogelijk is, als je iets vraagt aan het kind. Anders mist het kind de boodschap omdat het met andere dingen bezig is. Maak duidelijk dat het kind van dingen proberen zal leren. Het kind moet ook genoeg mogelijkheid krijgen om te ontladen.
Steun, motivatie, waardering
Geef jezelf als ouder niet de schuld van de problemen. Geef het kind het gevoel dat je hem of haar begrijpt. Leg uit dat het geen onwil is van het kind als iets niet lukt of niet snel genoeg gaat, het is onmacht. Als iets echt niet lukt dan moet je op zoek gaan samen met het kind naar dingen die wel lukken. Prijzen en aanmoedigen is zeer belangrijk, het zal het zelfvertrouwen van het kind verbeteren.
Houding en positie
Een plaats zoveel mogelijk vooraan in de klas en recht voor het bord verdient de voorkeur. Het kind wordt minder afgeleid en ziet beter wat er op het bord staat. Een goede zithouding is belangrijk.
Schrijven
Gebruik thuis hetzelfde materiaal als op school. Laat een kind pas thuis schrijven als het er op school ook mee is gestart. Laat het kind een pen vasthouden op dezelfde manier als op school wordt aangeleerd.
DCD Survivalgids
In
de DCD Survivalgids wordt uitleg gegeven over DCD, er worden adviezen en tips gegeven hoe je ermee om kunt gaan. Het boek is geschikt voor kinderen vanaf circa acht jaar tot een jaar of veertien. Maar ook voor ouders, leerkracht of zorgverlener kan dit boek een hulpmiddel zijn.