Sint janskruid tegen nicotineverslaving
Dat Sint Janskruid (Hypericum perforatum) helpt bij milde tot matige depressie is redelijk bekend. Recente experimentele studies suggereren dat Sint Janskruid ook kan helpen bij de behandeling van verslaving.
Het onderzoek richt zich voorlopig nog op alcohol- en nicotine verslaving. Welke ontwenningsverschijnselen optreden als iemand stopt met het gebruik van een verslavende stof is meestal goed onderzocht. Hoe het komt dat iemand lichamelijk verslaafd raakt en welke mechanismen achter de ontwenningsverschijnselen schuil gaan, is minder duidelijk. Onderzoekers vermoeden dat verschillende neurotransmitters, boodschapperstoffen zoals dopamine, serotonine en stikstofoxide hierbij een rol spelen.
Alcoholverslaving en Sint janskruid
Bij verschillende onderzoeken met ratten en muizen naar alcoholverslaving is aangetoond dat dieren die Sint Janskruidextract gebruiken uit zichzelf minder alcohol consumeren dan de controledieren. Daarnaast voorkomt Sint Janskruid dat de proefdieren meer alcohol gaan drinken na een periode van onthouding en remt het kruidenextract het optreden van ontwenningsverschijnselen zoals motorische hyperactiviteit, tremoren en stereotiepe gedragingen.
Sint Janskruidextract gaat mogelijk ontwenningsverschijnselen tegen door remming van heropname van serotonine in de hersenen en remming van de activiteit van monoamineoxidase (MAO). Onderzoekers denken dat een verminderde activiteit van het serotonerge deel van het zenuwstelsel een belangrijke rol speelt bij de symptomen van alcoholverslaving en het optreden van ontwenningsverschijnselen. Een andere mogelijke verklaring is dat Sint Janskruidextract het enzym NO-synthase in de hersenen remt, dat zorgt voor de productie van stikstofoxide uit arginine. Dierstudies hebben aangetoond dat remming van dit enzym zorgt voor sterke afname van ontwenningsverschijnselen. De onderzoeksresultaten suggereren in ieder geval dat Sint Janskruidextract nuttig kan zijn bij de behandeling van alcoholisme.
Tabakverslaving en Hypericum
Bij muizen is aangetoond dat een dosis van 6 tot 24 mg/kg hypericumextract significant motorische hyperactiviteit voorkomt, die veroorzaakt wordt door cafeïne en nicotine. Sint Janskruidextract zorgt bij proefdieren voor stijging van de activiteit van neurotransmitters zoals noradrenaline, dopamine en serotonine. Een tekort aan deze neurotransmitters wordt in verband gebracht met nicotine-afhankelijkheid.
In een klinische studie kregen 45 volwassenen die wilden stoppen met roken naast nicotinepleisters een orale spray met Sint Janskruidextract of placebo. Degenen die gedurende een maand Sint Janskruid hadden gebruikt, hadden minder verlangen om te roken en hadden minder last van angst, rusteloosheid en slapeloosheid vergeleken met de controlegroep.
In een pilotstudie gebruikten 37 mensen die normaliter meer dan 10 sigaretten per dag rookten, Sint Janskruidextract ter ondersteuning bij het stoppen met roken. Het percentage mensen dat na 12 weken nog steeds niet rookte was onder de gebruikers van Sint Janskruid twee keer hoger (38%) dan gebruikelijk. Daarbij hadden ze geen last van een significante gewichtstoename.
Meer onderzoek is nodig om te bevestigen dat Sint Janskruid daadwerkelijk helpt om de eerste periode na het stoppen met alcohol en roken beter door te komen. maar niets belet ons om bij een lichte vorm van verslaving enkele weken sint janskruidthee te drinken. Het helpt in elk geval ook om spanningen, een mogelijke oorzaak van de verslaving beter aan te kunnen.
Referenties
- Uzbay Tl. Hypericum perforatum and substance dependence a review. Phytother Res. 2008;22(5):578-82.
- Dean AJ. Natural and complementary thérapies for substance use disorders. Curr Opin Psychiat 2005;18:271-276.
- Wright CW et al. Corrélation of hyperforin content of Hypericum perforatum (St John's Wort) extracts with their effects on alcohol drinking in C57BL/6J mice: a preliminary study. J Psychopharmacol. 2003;17(4):403-8.
- Lawviere S et al. A Phase II sludy of St. John's Wort for smoking cessation. Complementary Thérapies in Medicine 2006:14:175—184.