Hondsdolheid bij mens en hond
Hondsdolheid of rabiës is een dodelijke ziekte die wordt overgebracht door besmette dieren zoals de hond, kat, vleermuis of vos. Mens op mensbesmetting komt eigenlijk niet voor. Personen die naar het buitenland gaan of in eigen land gebeten of gekrabd worden door een wild dier lopen het grootste risico op besmetting. Soms is het eigen huisdier besmet. Hondsdolheid is niet altijd direct te herkennen. Het bekende schuim op de mond is een symptoom dat pas tegen het einde van het ziekteverloop ontstaat. Voor behandeling is het dan te laat.
Wat is hondsdolheid?
Hondsdolheid kennen we ook onder de benaming rabiës of lyssa. Deze ziekte komt voornamelijk voor bij honden maar kan ook op de mens worden overgebracht, Het is een ernstige virusziekte die dodelijk afloopt. De eerste symptomen treden niet direct na besmetting op, waardoor het vaak lijkt dat een persoon niet besmet is met het virus. Het kan soms wel een jaar duren voor de patiënt ziek wordt en uiteindelijk sterft.
De mens kan door hondsdolheid besmet worden via een hond, kat, vos, vleermuis of ree. Deze dieren zijn het vaakst besmet met hondsdolheid, maar ook andere zoogdieren kunnen besmet zijn. In Europa zijn het vooral wilde dieren die besmet zijn, buiten Europa zijn het vooral honden die besmet zijn. Binnen Nederland en België komt besmetting weinig voor, bij de enkele gevallen gaat het om besmetting via geïmporteerde dieren of door besmetting die in het buitenland is opgelopen. Besmetting vindt plaats via bijten of krabben, maar ook via likken waarbij besmet speeksel in contact komt met een wondje wordt het virus overgebracht. Mens op mens-besmetting komt zelden voor.
Symptomen
Iemand die besmet is door een dier met hondsdolheid vertoont niet direct symptomen. De incubatietijd bedraagt 14 dagen tot meer dan 1 jaar. Dit is mede afhankelijk van de plaats waar men gebeten of gekrabd is en de hoeveelheid virus. Het virus verplaats zich vanaf de infectiewond naar de hersenen. Hoe verder de infectie van de hersenen afstaat, hoe langer de incubatietijd. Een besmet dier is ook niet altijd te herkennen omdat deze ook pas later de eerste symptomen kan krijgen. Besmette dieren zijn soms erg onrustig of zelfs agressief, terwijl ze dit voorheen niet waren. Besmette wilde dieren kunnen erg tam overkomen. Bij toenadering kan het wilde dier plots bijten of krabben.
Het eerste symptoom is vaak een koud gevoel aan de wond waar men gebeten of gekrabd is. Tintelingen komen ook voor. Er wordt ook wel va jeuk gesproken, maar jeuk komt ook voor bij wondgenezing. Vaak is het dus lastig om te achterhalen waar de jeuk vandaan komt. De echte symptomen treden op wanneer het virus het centraal zenuwstelsel heeft bereikt. Er treedt slapeloosheid op, spierkrampen en angstige gevoelens of visioenen. Gedragsveranderingen uiten zich in hyperactiviteit of in een toestand van verlamming. Dit wordt ook bij dieren vaak gezien. Het meest komt hyperactiviteit voor.
Opmerkelijk is dat slikken pijnlijk wordt. Het inslikken van speeksel doet pijn en wordt daarom niet meer doorgeslikt. Het speeksel verschijnt als schuim op de mond. Dit is het punt waarop hondsdolheid duidelijk herkenbaar is bij het dier. De mens is vaak al eerder bij de (huis)arts terecht gekomen vanwege de andere klachten. Het zien van water kan beangstigend zijn. Door het drinken van water kunnen de spieren in de slokdarm verkrampt raken en de ademhaling wordt bemoeilijkt. Uiteindelijk zal de patiënt helemaal niet meer willen drinken.
Hierna ontstaat er een verlamming die aan de benen begint en via de benen omhoog kruipt. De verlamming eindigt bij het hoofd. De patiënt gaat ijlen en krijgt visioenen. Nadat de eerste verschijnselen zijn opgetreden duurt het acht dagen voordat de patiënt overlijdt. Bij dieren duurt dit ongeveer tien dagen.
Behandeling
Er zijn maar enkele mensen wereldwijd die een besmetting met hondsdolheid hebben overleefd. Waarschijnlijk ging het hier om een besmetting met een verzwakt virus. In alle andere gevallen is behandeling niet mogelijk: de patiënt zal zeker komen te overlijden. Voor dieren geldt dit hetzelfde: ook deze zullen zeker komen te overlijden. Dieren worden uit voorzorg direct afgemaakt bij besmetting, om te voorkomen dat ze andere dieren of mensen besmetten.
Het beste is te behandelen voordat het virus de kans krijgt het centraal zenuwstelsel te bereiken. Bij een beet of krabben in het buitenland, vooral de subtropische landen, is de kans op hondsdolheid aanwezig. Ook in Nederland en België is die kans aanwezig wanneer men aangevallen wordt door een vleermuis of een vos. Geïmporteerde dieren zoals honden en katten vormen ook een risico. Het beste is om na een beet of krab direct te enten. Direct na de beet van een dier wordt een antiserum toegediend rond de wond. Vervolgend worden er nog 5 vaccins toegediend, allemaal binnen één maand na de beet. Het is niet mogelijk om na een beet te testen op hondsdolheid. Antistoffen worden pas in het bloed aangetroffen wanneer het virus het centrale zenuwstelsel heeft bereikt. Voor behandeling is het dan te laat.
Inenten
Honden worden niet standaard ingeënt tegen hondsdolheid. Wel wanneer ze naar het buitenland gaan is inenting aan te raden. Ook honden die naar een dierenpension gaan moeten verplicht ingeënt zijn. Mensen hoeven niet geënt te worden tegen hondsdolheid. Dit wordt anders wanneer men beroepsmatig in aanraking komt met (wilde) dieren. Ook personen die naar bepaalde landen op vakantie gaan en daar vooral fiets/of wandeltochten maken lopen een verhoogd risico. Inenten is dan wel aan te raden. Een inenting houdt gemiddeld 1 jaar stand. Een vaccinatie houdt 1 tot 2 jaar stand. Wanneer binnen 1 jaar na de vaccinatie een boostervaccinatie wordt toegediend, biedt de basisvaccinatie tot wel 5 jaar bescherming. Een goede vaccinatie bestaat uit drie doses vaccin, dan pas is de persoon voor 100 procent beschermd tegen hondsdolheid.
Lees verder