Ziekteresistentie, verschillende soorten immuniteit
Wanneer een mens of dier resistent is voor een bepaalde ziekte betekent dit dat hij er ongevoelig voor is, hij zal niet ziek worden zodra er ziekteverwekkers zijn lichaam binnendringen. Er zijn verschillende soorten resistentie: aangeboren resistentie, verworven resistentie en genetische resistentie.
Weerstand tegen ziekten
Wanneer een mens of dier ongevoeliger is voor een bepaalde ziekte dan andere organismen van het zelfde soort, dan wordt dit organisme resistent genoemd. Een organisme dat voldoende voeding binnenkrijgt en dat voor de rest ook een gezonde levenswijze heeft zal normaal gezien minder gevoelig zijn voor verschillende ziekteverwekkers. Een goede weerstand wordt veroorzaakt door onder andere fysieke barrières zoals slijmvliezen, huid, speeksel en maagzuur. Speeksel en maagzuur zorgen er beide voor dat bacteriën doodgaan voordat een infectie ver je lichaam ingebracht kan worden. Er zijn drie verschillende soorten resistentie: aangeboren resistentie, verworven resistentie en genetische resistentie.
Aangeboren resistentie
Tot de aangeboren resistentie behoren onder andere: neuro-endocriene regulatie, de fagocytose en de fysisch chemische afweer.
Neuro-endocriene regulatie
De neuro-endocriene regulatie bevat onder andere de stressrespons en de thermoregulatie. De thermoregulatie verloopt via twee verschillende mechanismen: de algemene stressrespons en een eigen mechanisme om te lichaamstemperatuur te handhaven. Er zijn verschillende manieren waarop de temperatuur in het lichaam constant gehouden kan worden. Warmbloedige dieren doen dit door zelf warmte te produceren of af te geven (bijvoorbeeld door zweten. Koudbloedige dieren zorgen niet zelf voor de thermoregulatie, zij gaan bijvoorbeeld liggen in de zon om op te warmen en liggen in de schaduw om af te koelen. Dieren hebben maar een beperkt aantal mogelijkheden om extreme warmte of koude op te vangen. Indien dit het dier niet meer lukt kan het zijn dat het afweersysteem niet optimaal werkt.
Fagocytose
Fagocytose omvat het proces waarbij het membraan van een bepaalde cel vaste deeltjes omsluit en op deze manier een holte binnen de cel vormt waarin de omsloten deeltjes buiten het cytoplasma veilig opgeslagen worden. Bepaalde witte bloedcellen zijn in staat om ziekteverwekkers op te nemen en ze intern af te breken. Deze cellen komen voor in bloed en lymfe en ze trekken naar de plaats van de infectie toe. Een type witte bloedcel is de macrofaag. De macrofagen hebben ook nog een andere functie in het afweersysteem, namelijk het aanbieden van antigenen voor het opgang brengen van een specifieke immuunrespons.
Fysisch-chemische afweer
De fysisch-chemische afweer zorgt ervoor dat ziekteverwekkers het lichaam moeilijk binnen kunnen dringen. Tot dit type afweer horen onder andere maagsappen. Ziekteverwekkers zijn tegenwoordig vaak zo aangepast dat ze de voor hen ontworpen barrières gewoon kunnen doordringen, ook maken zij soms gebruik van de gastheer wanneer deze een verminderde gezondheidstoestand heeft. Dit laatste is van toepassing bij ontstekingen die optreden bij een wond.
Verworven resistentie
Verworven resistentie wordt ook wel specifieke resistentie genoemd. Bij verworven resistentie is er sprake van hele specifieke herkenning van lichaamsvreemde moleculen door cellen met specifieke receptoren. De immuunrespons wordt dus geheel specifiek tegen een bepaalde ziekteverwekker gericht. Een heel belangrijk feit bij verworven resistentie is dat deze vorm van immuniteit gegevens van ziekteverwekkers bewaart waardoor herhaalde reacties veel beter en sneller verlopen. Op dit principe berust ook het proces van actieve vaccinatie tegen ziektes. De verworven resistentie kan worden onderverdeeld in twee categorieën: de passief verkregen immuniteit en de actief verkregen immuniteit.
Passief verkregen immuniteit
Een goed voorbeeld van de passieve, natuurlijk verkregen immuniteit is de immuniteit die het organisme krijgt via de eerste moedermelk, bij dieren ook wel biest genoemd. Deze immuniteitsoverdracht berust vooral op de immunoglobines G en A die vooral in de eerste moedermelk voorkomen en gedurende de eerste 24-36 uur na de geboorte de darmwand van het jonge dier intact kunnen passeren. Wanneer deze zelfde antilichamen uit de biest zouden worden gehaald en ingespoten zouden worden bij een ander organisme dan is er sprake van passieve, kunstmatig verkregen immuniteit.
Actief verkregen immuniteit
Actieve, natuurlijk verkregen immuniteit ontstaat als gevolg van een reactie van het organisme op infecties door bijvoorbeeld virussen en schimmels. Het is het opwekken van immuniteit na blootstelling aan een antigen. Een kunstmatig verkregen immuniteit kan worden opgebouwd door het organisme te injecteren met gedode of verzwakte ziekteverwekkers. Het organisme reageert ook op deze lichaamsvreemde stoffen door antilichamen aan te maken en geheugencellen aan te leggen. Deze geheugencellen zijn werkzaam voor een aantal maanden of jaren, het is per ziekteverwekker verschillend.
Genetische resistentie
Het vermogen van een organisme om weerstand te bieden tegen ziekteverwekkers is voor een deel ook genetisch bepaald. Vaak zijn mensen of dieren die in een bepaald gebied leven meer immuun voor ziektes die in dat gebied voorkomen dan andere organismen, het is een gevolg van natuurlijke selectie. Er is bijvoorbeeld een gen, Apobec 3, dat ervoor zorgt dat mensen niet gevoelig zijn voor het HIV-virus ook al komen ze hier meerdere malen mee in aanraking.