Fibrinogeen en vaatlijden
De bloedcirculatie wordt bepaald door de hartfunctie, het gedrag van de bloedvaten en het volume en de samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Deze functies zijn ingebouwd in een stabiliserend systeem (homeostase) en beïnvloeden elkaar. Een verstoord lipoproteïnenmetabolisme is een belangrijke oorzaak van cardiovasculaire problemen, onderkend is echter dat ook andere plasmacomponenten een bijdrage kunnen leveren aan het ontstaan of de progressie van vaatziekten. Fibrinogeen is zo'n component.
Fibrinogeen
Bij beschadiging van bloedvaten worden processen in gang gezet die in korte tijd de wond opvullen en overmatig bloedverlies voorkomen. Men spreekt dan over hemostase. De vorming van de hemostatische prop wordt gerealiseerd door samenwerking van trombocyten, vaatwand en stollingsfactoren.
Fibrinogeen is een van die stollingsfactoren. Het wordt gesynthetiseerd in de lever en heeft een halfwaardetijd van 3 tot 4 dagen en wordt afgebroken door plasmine tot fibrinogeen-degradatieproducten (FDP's). Het is in het plasma aanwezig in een concentratie van ongeveer 2- 3 g/l. De concentratie neemt echter snel toe bij een acute-fase respons. Fibrinogeen behoort dan ook tot de zogenaamde acute-fase eiwitten.
Acute-fase respons
Gedurende de acute fase van ontstekingsprocessen of van weefseldestructie vinden een aantal karakteristieke veranderingen in het bloed plaats. We noemen dit de acute-fase respons. Het begrip acute-fase eiwit heeft betrekking op die eiwitten welke tijdens de acute-fase duidelijke concentratieveranderingen ondergaan. De concentratie fibrinogeen neemt snel toe bij een acute-fase proces (tot 200% binnen 3 dagen).
De acute-fase respons is het gevolg van activatie en plaatselijke opeenhoping van granulocuten en monocyten/macrofagen. Activatie van deze cellen leidt er toe dat zij cytokines gaan produceren, waaronder interleukine-6 (IL-6). Ook geactiveerde endotheelcellen van de vaatwand zijn in staat tot IL-6-productie. Veel acute-fase eiwitten worden onder invloed van IL-6 verhoogd door de lever aangemaakt, onder andere fibrinogeen.
Vaatziekten
Patiënten die een hartinfarct of een beroerte hebben gehad of die last hebben van perifere vaataandoeningen hebben een verhoogde fibrinogeenspiegel, de verhoging die is opgetreden lijkt een maat te zijn voor de omvang van het proces. Het bij vaatlijden geïnduceerde - of mogelijk het daarvoor verantwoordelijke - acute-fase proces is de oorzaak van die stijging. Onderzoek heeft echter ook aangetoond dat een verhoogde spiegel al aanwezig kan zijn voordat er echt sprake is van een dergelijk proces.
Voor stolling is een concentratie van 1 g fibrinogeen/l voldoende. Waarom brengt dan een kleine stijging boven de normaalwaarde uit een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen met zich mee, terwijl fibrinogeen normaal al in een overmaat aanwezig is? Het antwoord ligt voor een deel in de mogelijke mechanismen waarin fibrinogeen bijdraagt aan het ontstaan van atherosclerose, maar is voor het grootste deel gelegen in het feit dat de fibrinogeenspiegel sterk bepalend is voor de viscositeit van het plasma. Door een toename van de viscositeit van het plasma zal de weefselperfusie verminderen. Dit leidt tot een suboptimale voorziening met zuurstof en zal bijdragen aan het ontstaan of versterken van de acute-fase respons. Een suboptimale voorziening met zuurstof kan leiden tot ischemie.
Ischemie is een zuurstoftekort in de cellen van het aan de circulatie onttrokken weefsel waardoor weefseldestructie optreedt hetgeen de acute-fase respons versterkt. Versterking van de acute-fase respons zal het aantal aan ischemie onderhevige cellen doen toenemen, daarmee lijkt het proces een onomkeerbaar te zijn geworden. Het verlagen van de viscositeit van het plasma is dan ook essentieel in een dergelijke situatie.