Het syndroom van Cornelia de Lange
Het syndroom van Cornelia de Lange, ook wel het Brachmann-de Lange syndroom genoemd, is een zeldzame, genetische aandoening die te herkennen is aan een typisch uiterlijk. Huidige schattingen geven weer dat dit syndroom bij één op de 30.000 pasgeborenen voorkomt. Dat betekent dat er elk jaar ongeveer vijf baby's met deze aandoening worden geboren.
Inhoudsopgave
Het Syndroom van Cornelia de Lange (CdLS) is voor het eerst beschreven in 1849 voor Vrolik en later door Brachmann in 1916. De Nederlandse kinderarts Cornelia de Lange (1871-1950) formuleerde voor het eerst de klinische criteria voor de diagnose van dit syndroom. Deze criteria publiceerde zij in een medisch tijdschrift in 1933 waarbij zij overeenkomstige kenmerken beschreef van twee kinderen met deze aandoening.
Kenmerken van het CdLS
Uiterlijke kenmerken:
- Boogvormige, doorlopende wenkbrauwen (synophrys)
- Lange gekrulde wimpers
- Een opgewipt neuspuntje en lage of brede neusbrug
- De afstand tussen neus en de mond is groter dan gemiddeld
- Dunne lippen
- Hoog (en soms open, schisis) gehemelte
- Kleine onderkaak
- Laaggeplaatste oren
- Bij de geboorte is hij/zij significant kleiner dan de gemiddelde baby
- Een lager geboortegewicht (lager dan 2500 gram)
- Een kleine hoofdomtrek (microcefalie)
- Veel lichaamsbeharing (hirsutisme
- Afwijkingen aan ledematen (met name aan de armen, handen en vingers, zoals kleine pinkjes, afwijkende stand van vingers, samengegroeide vingers, missende onderarm (focomelie)
- Het huilen klinkt zwak en laag
- Vertraagde lichamelijke groei en motorische ontwikkeling: er vindt wel een groeispurt plaats in de pubertijd, maar de uiteindelijke lichaamslengte blijft klein. 50% van de patiënten loopt pas wanneer ze twee jaar oud zijn.
Kenmerken in het functioneren:
- De meesten hebben matige tot ernstige verstandelijke beperking (IQ-marge 30-102): sommigen hebben alleen lichte leerproblematiek. Ze kunnen wel zitten, staan en lopen, laten merken wat ze willen, aanleren om zelf te kunnen eten en zich zelf om te kleden, spelen en contact maken met anderen.
- Vanaf de geboorte (ernstige) voedingsproblemen: zoals zwak zuigen, te heftig spugen door een mogelijke slokdarmafwijking. In de eerste levensjaren wordt er soms voor gekozen om sondevoeding te gebruiken en later kan een logopedist helpen om het kind te zelfstandig te leren eten.
- Verminderd gehoor: dit komt bij circa 90% van de Syndroom van Cornelia de Lange personen voor. Daarbij kunnen er vaak oorontstekingen en/of oorinfecties voorkomen die het gehoor tijdelijk verder verminderen.
- Beperkt zicht door hangende oogleden (ptosis): dit komt bij circa 45% van de CdLS-patiënten voor. Vaak zijn ze ook sterk bijziend en hebben ze een bril nodig.
- De spraakontwikkeling loopt achter op de taalontwikkeling: dit wil zeggen dat ze meer dingen begrijpen dan dat ze verbaal kunnen uiten.
- Scoliose komt bij 40% van de patiënten voor op latere leeftijd.
- Aangeboren hartafwijking: deze afwijking komt bij ongeveer 20 tot 25% van de patiënten voor. In de meeste gevallen gaat het om een klein gaatje tussen de hartkamers die tijdens het ouder worden dichtgroeit. Echter komen er ook ernstigere gevallen voor, waarbij een operatie moet worden uitgevoerd.
- Urineweginfecties: dit komt vooral voor bij meisjes.
- Epileptische aanvallen.
- Hoge pijngrens en temperatuurproblemen.
- Behoefte aan regelmaat en structuur: dit doet soms wat autistiform aan. Ze kunnen sterke gewoontes en rituelen ontwikkelen waar ze niet (gemakkelijk) van afwijken.
- Gedragsproblemen in de pubertijd: dit kan zijn dat ze sterk in zichzelf gekeerd gedrag vertonen tot automutilatie (zichzelf verwonden, in dit geval is dat vaak hoofdbonken of zichzelf slaan). Dit kan worden veroorzaakt door pijn, frustratie of ongemak.
- Opgewekt karakter en doorzettingsvermogen.
Let op: niet alle genoemde kenmerken hoeven perse aanwezig te zijn bij een persoon met CdLS. Het is de combinatie van een aantal van deze kenmerken die wijst op deze diagnose. De intensiteit van kenmerken varieert hierbij ook sterk per persoon.
Hartafwijkingen samen met voedingsproblemen zijn de voornaamste oorzaak van de hoogste sterfte in het eerste levensjaar.
De oorzaak van CdLS
Het is bekend dat er drie genen (NIPBL, SMC1A, SMC3) zijn die ten grondslag van het syndroom liggen. De afwijkende genen worden meestal niet door de ouders aan het kind doorgegeven, de afwijking (mutatie) ontstaat vanzelf. Deze mutatie kan echter wel weer doorgegeven worden aan de kinderen. Waardoor deze mutatie precies ontstaat, is nog niet bekend. De kans dat een tweede kind dezelfde aandoening krijgt, is zeer klein.
Diagnose van CdLS
De diagnose wordt meestal gesteld aan de hand van de volgende diagnostische criteria:
Criteria | Prevalentie |
Faciale dysmorfieën (gezichtsvervormingen) | >95% |
Groeiretardatie (achterlopende groei) | >95% |
Mentale retardatie | 95% |
Ledemaatsafwijkingen | >95% |
Hirsutisme (veel beharing) | >80% |
In sommige gevallen wordt er ook DNA-onderzoek afgenomen, met name als er twijfels zijn over de diagnose. Dit is vaak het geval bij een lichte vorm van het syndroom van Cornelia de Lange. Vaak kunnen uiterlijke afwijkingen al tijdens de zwangerschap worden herkend met behulp van een echo.
Behandeling van CdLS
Het syndroom van Cornelia van Lange is niet te genezen. Vroeger gaven artsen een slechte prognose betreffende de levensverwachting van kinderen met CdLS, omdat er toen weinig kennis was over het behandelen van mensen met een aangeboren aandoening. Tegenwoordig zijn artsen beter in staat om kinderen met CdLS te behandelen en is de prognose van de levensverwachting gematigd tot goed. Wel zijn de eerste levensjaren nog wel kwetsbaar. Een deel van de patiënten kan met het syndroom volwassen worden. Er zijn in Nederland gevallen bekend waarbij mensen met het syndroom zelfs ouder dan zestig jaar zijn geworden. Een team aan specialisten en therapeuten behandelen de persoon met elk deelprobleem. Vanaf jonge leeftijd worden er simulatieprogramma's ingezet om de (langzame) lichamelijke en mentale ontwikkeling meer te stimuleren. Daarnaast worden de hartaandoeningen en problemen met de slokdarm aangepakt en krijgt het kind gedrags- en spraakoefeningen.
Gedragsproblemen kunnen worden aangepakt middels een
driestappen plan. Voor preventie van gedragsproblemen zijn een vaste dagindeling, zorgen voor zo min mogelijk prikkels en communicatie zeer belangrijk bij mensen met CdLS. Zij worden rustiger als zij weten wat er gaat gebeuren en kunnen van streek raken wanneer er iets gebeurt wat zij niet hadden voorzien. Wanneer gedragsproblemen (dreigen) voor(te)doen, kan interventie plaatsvinden door gebruik te maken van totale communicatie (dat wil zeggen, gebruik van afbeeldingen en andere hulpmiddelen), kalmerende maatregelen nemen en zorgen voor een veilige omgeving.
Verder kan er gebruikgemaakt worden van medicatie. Antidepressiva kunnen worden gebruikt bij depressie, onrust, dwang en obsessies. Antipsychotica kunnen worden gebruikt bij vormen van agressief gedrag (automutilatie). Tot slot kunnen anti-epileptica worden gebruikt tegen de epileptische aanvallen of als stemmingsstabilisator.