Ruminatiesyndroom: Opgeven en herkauwen van voedsel
Het ruminatiesyndroom (ruminatiestoornis) is een soort eetstoornis die vooral bij baby’s en jonge kinderen ontstaat, maar ook volwassenen en ouderen zijn mogelijk getroffen. Bij patiënten met het ruminatiesyndroom gaat recent gegeten voedsel via een achterwaartse stroom van de maag weer naar de mond. De patiënt kauwt dit onverteerd of gedeeltelijk verteerd voedsel vervolgens opnieuw, en slikt dit dan in of spuugt het uit. De aandoening is niet het resultaat van een ziekte of lichamelijke afwijking, maar mogelijk spelen psychische factoren of andere uitlokkende gebeurtenissen wel een rol. De aandoening gaat gepaard met enkele symptomen zoals constipatie, gewichtsverlies en boeren. Gedragstherapie en het aanleren van een middenrifademhaling vormen de steunpilaren voor het behandelen van het ruminatiesyndroom.
Epidemiologie van eetstoornis
Ruminatiesyndroom is een relatief zeldzame aandoening die wereldwijd voorkomt, maar de prevalentie is moeilijk nauwkeurig vast te stellen vanwege onderrapportage en een gebrek aan bewustzijn bij zorgverleners. Hoewel het vaker wordt gerapporteerd bij kinderen en jongeren, kan het ook voorkomen bij volwassenen en ouderen. Deze aandoening wordt vaker gezien in specifieke zorginstellingen, zoals klinieken voor patiënten met eetstoornissen of gastro-intestinale problemen.
Leeftijd en geslacht
Ruminatiesyndroom komt voor in alle leeftijdsgroepen, maar wordt meestal gediagnosticeerd bij kinderen tussen de drie maanden en twee jaar. Bij volwassenen lijkt er geen duidelijk verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Bij adolescenten en volwassenen wordt het vaak pas gediagnosticeerd nadat andere aandoeningen zijn uitgesloten.
Geografische verspreiding
De aandoening is niet gebonden aan specifieke geografische regio’s of etnische groepen. Er zijn echter aanwijzingen dat de prevalentie hoger is in ontwikkelingslanden, mogelijk vanwege beperkte toegang tot medische zorg en minder begrip van de aandoening.
Trends in diagnose
Een groeiend bewustzijn van ruminatiesyndroom bij zorgverleners heeft in de afgelopen jaren geleid tot een toename in het aantal diagnoses. Dit suggereert echter niet per se een toename in de werkelijke prevalentie, maar eerder een verbeterde herkenning van symptomen.
Mechanisme
Ruminatiesyndroom ontstaat door een combinatie van fysiologische en gedragsmatige processen waarbij voedsel onvrijwillig vanuit de maag naar de mond wordt teruggebracht, gevolgd door herkauwen of doorslikken.
Fysiologische processen
Bij patiënten met ruminatiesyndroom wordt de normale maaglediging verstoord. Dit kan gepaard gaan met verhoogde intra-abdominale druk, die ervoor zorgt dat voedsel terugkeert naar de slokdarm. Dit proces lijkt niet te worden gestuurd door misselijkheid of refluxmechanismen, maar eerder door een reflexmatig patroon.
Neurologische en gedragsmatige aspecten
Studies suggereren dat ruminatiesyndroom verband kan houden met maladaptieve gewoontes of conditionering. Patiënten ontwikkelen soms een patroon van ruminatie als reactie op stress, angst of een gebrek aan cognitieve controle over maagbewegingen.
Rol van de maag-darmfunctie
Bij sommige patiënten zijn afwijkingen in de motiliteit van de maag of slokdarm betrokken. Dit kan bijvoorbeeld een vertraagde maaglediging of een verhoogde druk in de maag zijn, wat het mechanisme van ruminatie in gang zet.
Oorzaken van ruminatiesyndroom
Het ruminatiesyndroom is niet het resultaat van een organische ziekte of lichamelijke afwijking. De symptomen zijn te wijten aan de interactie tussen de hersenen en het spijsverteringsstelsel. Meestal begint het ruminatiesyndroom met een uitlokkende gebeurtenis zoals een virale ziekte, veranderingen in de medicatie, een maagdarmaandoening of veranderingen in het leven van de patiënt die
stress met zich meebrengt. De patiënt ontwikkelt hierdoor een verhoogde gevoeligheid in het spijsverteringskanaal. Hierdoor is het lastig om voedsel of vloeistof in de
maag te houden. Het lichaam heeft bijgevolg geleerd om de buikspieren samen te trekken, waardoor druk ontstaat, waardoor voedsel en/of vloeistoffen de maag verlaten (via de slokdarm terugkomen). Zelfs nadat de uitlokkende gebeurtenis is opgelost, blijft deze uitbraakreflex aanwezig; het lichaam heeft het zichzelf aangeleerd. Bij zuigelingen en patiënten met een verstandelijke handicap ligt een overstimulatie en onderstimulatie van ouders en verzorgers aan de basis van de symptomen. De patiënt gaat namelijk zelfbevrediging en zelfstimulatie zoeken door het ontbreken of de overvloed aan externe stimuli.
Risicofactoren
Ruminatiesyndroom kent diverse risicofactoren, waaronder fysieke, psychologische en omgevingsfactoren.
Psychologische factoren
Stress, angst en depressie worden vaak gezien bij patiënten met ruminatiesyndroom. Deze psychologische factoren kunnen bijdragen aan het ontstaan en de instandhouding van het gedrag.
Chronische maag-darmklachten
Patiënten met een voorgeschiedenis van functionele dyspepsie, prikkelbaredarmsyndroom of andere gastro-intestinale aandoeningen hebben een hoger risico.
Omgevingsfactoren
Een onstabiele of stressvolle omgeving, zoals in het geval van gezinsproblemen, kan bijdragen aan de ontwikkeling van ruminatiesyndroom, vooral bij kinderen en adolescenten.
Risicogroepen
Verschillende groepen lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van ruminatiesyndroom.
Kinderen en adolescenten
Jonge kinderen in onstabiele thuissituaties of met een voorgeschiedenis van eetproblemen vormen een belangrijke risicogroep. Ook adolescenten met een verhoogd stressniveau of een eetstoornis zijn kwetsbaar.
Patiënten met verstandelijke beperkingen
Ruminatiesyndroom komt relatief vaak voor bij patiënten met een verstandelijke beperking. Dit kan verband houden met verminderde cognitieve controle of zelfregulatie.
Volwassenen met stressvolle levensomstandigheden
Volwassenen die te maken hebben met aanhoudende stress, werkdruk of traumatische ervaringen lopen eveneens een verhoogd risico.
Symptomen
Het ruminatiesyndroom heeft een variabel klinisch beeld waarbij de ernst en de symptomen verschillen per patiënt..
De symptomen van de
eetstoornis komen vanaf de inname van de maaltijd tot 120 minuten daarna onvrijwillig tot stand (meestal tussen dertig seconden en één uur). Patiënten moeten na de maaltijd hun eten onverteerd of gedeeltelijk verteerd opgeven, en vervolgens herkauwen ze dit alvorens dit in te slikken of uit te spugen. Dit gebeurt na het eten van sommige maaltijden of anders na elke inname van een maaltijd. Dit gaat in de meeste gevallen gepaard zonder
kokhalzen, brandend maagzuur, geur of
buikpijn.
Volgende tekenen komen hierbij mogelijk tot stand:
Deze symptomen komen niet noodzakelijkerwijs voor tijdens regurgitatie-episodes en zijn op elk moment mogelijk. De aandoening veroorzaakt vaak gewichtsverlies, zeker wanneer de diagnose nog niet gesteld is. Dit resulteert uit de voedingstekorten die vergezeld gaan met de symptomen. Deze symptomen hebben mogelijk een negatief effect op het normale functioneren en het sociale leven. Patiënten met het ruminatiesyndroom lijden ook vaker aan een
depressie.
Alarmsymptomen
Hoewel ruminatiesyndroom zelf meestal niet levensbedreigend is, zijn er symptomen die directe medische aandacht vereisen.
Gewichtsverlies
Onverklaarbaar gewichtsverlies kan wijzen op ondervoeding als gevolg van frequent rumineren. Dit symptoom verdient onmiddellijke opvolging.
Dehydratie en elektrolytstoornissen
Bij ernstige gevallen kan ruminatiesyndroom leiden tot uitdroging of een disbalans in elektrolyten, vooral bij jonge kinderen en kwetsbare volwassenen.
Maag- en slokdarmcomplicaties
Symptomen zoals pijn in de bovenbuik, brandend maagzuur of het opmerken van bloed in braaksel kunnen duiden op schade aan de slokdarm of maag.
Diagnose en onderzoeken
De diagnose van het ruminatiesyndroom is niet-invasief en gebaseerd op een medische geschiedenis en de huidige symptomen van de patiënt. De aandoening heeft klinische overeenkomsten met andere maag- en
slokdarmaandoeningen, zoals gastroparese (
vertraagde maaglediging) en
boulimia nervosa (eetstoornis met oncontroleebare eetbuien en compenserend gedrag). Andere differentiële diagnoses zijn een braakprobleem of
gastro-oesofageale refluxziekte.
Behandeling
Er zijn anno oktober 2020 geen
medicijnen beschikbaar om het ruminatiesyndroom te behandelen. Patiënten moeten opnieuw leren hoe ze voedsel op de juiste manier moeten eten en verteren. Wanneer het gewicht en de groei van een kind getroffen zijn, is voedingsrevalidatie nodig. De primaire focus van de behandeling is voorts gedragstherapie. De patiënt leert hierbij een middenrifademhaling, het gebruik van gedragsstrategieën om te reageren op gevoelens die voor het opgeven van voedsel tot stand komen en technieken voor blootstellingstherapie.
Prognose
De prognose van ruminatiesyndroom varieert sterk, afhankelijk van de ernst en de tijdigheid van de behandeling.
Prognose bij kinderen
Bij jonge kinderen kan het syndroom vaak worden overwonnen met gedragstherapie en aanpassingen in het voedingspatroon.
Langetermijnuitkomsten bij volwassenen
Volwassenen die geen behandeling krijgen, lopen risico op chronische klachten zoals ondervoeding, gewichtsverlies en gastro-intestinale schade. Met therapie is de prognose gunstig.
Factoren die de prognose beïnvloeden
Het succes van de behandeling hangt af van vroege diagnose, betrokkenheid bij therapie en de afwezigheid van onderliggende psychologische problemen.
Complicaties van opgeven en herkauwen van voedsel
Het ruminatiesyndroom veroorzaakt niet veel fysieke schade. In zeldzame gevallen ontstaan slokdarmproblemen en soms ook gewichtsverlies. Een behandeling is wel noodzakelijk om langdurige complicaties van herkauwen te voorkomen.
Enkele van de complicaties op lange termijn zijn:
- een verhoogd risico op uitdroging, ondervoeding en gewichtsverlies
- emotionele problemen zoals angst, stress en een depressie
- weinig naar school gaan en weinig betrokken zijn bij activiteiten
Preventie
Preventie van ruminatiesyndroom richt zich op het aanpakken van risicofactoren en het creëren van een gezonde leefomgeving.
Vroegtijdige herkenning bij kinderen
Bij kinderen kan het vroeg signaleren van voedingsproblemen of stressfactoren bijdragen aan preventie.
Gezonde copingstrategieën bij stress
Bij adolescenten en volwassenen is het aanleren van effectieve copingstrategieën cruciaal om stress-gerelateerd rumineren te voorkomen.
Begeleiding en educatie
Zorgverleners en ouders spelen een sleutelrol in het herkennen van symptomen en het bieden van tijdige ondersteuning.