Allergieën: wie wordt getroffen?
We weten niet goed waarom alleen sommige mensen een allergie ontwikkelen. We kunnen niet voorspellen of en wanneer iemand een allergie zal krijgen. Door verscheidene factoren hebben bepaalde groepen mensen echter een grotere kans om een allergie te ontwikkelen.
Familiegeschiedenis en allergie
Men zegt dat
allergieën ‘in de familie kunnen zitten’. Het kan gebeuren dat verscheidene mensen in een familie dezelfde allergie hebben, zoals
hooikoorts, of verschillende allergieën hebben.
Dit wijst erop dat ze genen hebben overgeërfd van hun ouders die hen een grotere kans geven om een allergie te krijgen. Dit noemen we een erfelijke vatbaarheid voor allergie. Maar we weten nog niet hoeveel genen een rol spelen, en wat ze precies doen. Bovendien betekent het hebben van deze genen niet automatisch dat iemand een allergie zal ontwikkelen. In het algemeen is de kans om een allergie te ontwikkelen groter voor:
- iemand met nauwe verwanten die een allergie hebben;
- een jongen dan voor een meisje;
- iemand uit een klein gezin van één of twee kinderen dan voor iemand uit een groot gezin;
- iemand van wie de moeder tijdens de zwangerschap rookte of niet gezond at.
Eerste levensjaren en allergie
De omgeving waarin iemand in de eerste maanden en jaren van zijn of haar leven woont, heeft invloed op de kans om een allergie te krijgen. We begrijpen echter niet goed waarom dit zo is. De kans is groter voor een kind dat opgroeit in een huis waar mensen roken, of voor een baby die flesvoeding krijgt in plaats van borstvoeding. Wanneer een baby relatief jong van melk op vast voedsel overgaat, is de kans op een allergie iets groter. Ook wonen in een gebied met vervuilde lucht of vanaf jonge leeftijd naar een crèche of kinderdagverblijf gaan, vergroot de kans op een allergie. Maar zelfs als al deze omstandigheden op iemand van toepassing zijn, betekent dit nog niet automatisch dat hij of zij een allergie zal ontwikkelen - de kans is alleen groter.
Allergieën en leeftijd
Allergieën komen vaker voor bij jonge kinderen dan bij oudere kinderen en volwassenen. In sommige landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, is bijna de helft van de baby’s en kinderen met een allergie zoals
eczeem of hooikoorts er op een leeftijd van 25 jaar ‘overheen gegroeid’. Bovendien is het zo dat hoe later in het leven een allergie zich ontwikkelt, hoe groter de kans is dat ze vele jaren zal duren in plaats van na een paar jaar te verdwijnen. Maar het is moeilijk om in individuele gevallen een voorspelling te doen.
Een groeiend probleem
Allergieën worden steeds algemener. In de afgelopen 20 jaar is in geïndustrialiseerde landen, zoals West-Europese landen, de Verenigde Staten en Australië, het aantal mensen met een allergie drie of zelfs vier keer zo groot geworden. Men schat dat een op de drie mensen jonger dan 18 jaar een of andere vorm van allergie heeft.
Sommige aspecten in de eerste levensjaren kunnen het risico om een allergie te krijgen verminderen. Een kind dat opgroeit in een huis met huisdieren zoals katten en honden, of op een boerderij, heeft een kleinere kans om een allergische aandoening te krijgen. Een ander cijfer laat zien dat kinderen die bepaalde virusziektes hebben gehad, zoals mazelen, een kleinere kans hebben om daarna een allergie te ontwikkelen. (Deze cijfers houden geen rekening met de risico’s die een besmetting met deze virussen met zich meebrengt, die ernstiger kunnen zijn dan een milde allergie.)
Hygiëne-hypothese voor allergieën
Een theorie over het groeiende aantal allergieën is de ‘hygiëne-hypothese’. In grote lijnen zegt deze theorie dat kinderen die in een hele schone, hygiënische, ziektekiemvrije omgeving opgroeien een grotere kans hebben om een allergie te ontwikkelen. Dit komt doordat hun lichaam niet regelmatig in aanraking komt met ziektekiemen en natuurlijke allergenen, in kleine hoeveelheden, gedurende maanden en jaren. Dit betekent dat ze minder weerstand opbouwen om gezondheidsproblemen af te weren. Verbonden met de
hygiëne-hypothese is de veronderstelling dat mensen in ontwikkelde en geïndustrialiseerde gebieden een grotere kans hebben op een allergie dan mensen op het platteland en in minder ontwikkelde landen. Een oorzaak zou kunnen zijn dat mensen in geïndustrialiseerde gebieden een grotere kans hebben om in contact te komen met verschillende kunstmatige stoffen, waaronder voedseladditieven, industriële chemicaliën, vervuilende stoffen in de lucht, en in massa geproduceerde producten, die als allergenen zouden kunnen werken. Rijkere geïndustrialiseerde landen beschikken meestal over een stelsel van gezondheidszorg, met vele artsen en ziekenhuizen, en meer tijd en geld om mensen op allergieën te testen en de resultaten vast te leggen. Mensen in armere landen worden daarentegen met veel grotere problemen geconfronteerd,, zoals het eten van voldoende voedsel om in leven te blijven.
Allergieën zijn vergeleken hiermee kleine problemen die misschien niet geregistreerd worden.