De zwangerschap: Van bevruchting tot bevalling
Er is ontzettend veel informatie te vinden over de zwangerschap. De volledige zwangerschap duurt 40 weken, van bevruchting tot bevalling. Ondertussen gebeurt en verandert er veel aan de zwangere vrouw. Het ongeboren kind, de foetus groeit uit van enkele cellen tot een volgroeide baby. Het lichaam van de zwangere vrouw verandert gedurende de zwangerschap doorlopend. Ook hormonaal gebeurt er veel waardoor het gedrag en de psyche van de vrouw tijdens de zwangerschap ook kan veranderen.
Zwangerschap
Zwanger
Met een geslaagde bevruchting begint ook de periode van de zwangerschap, die gerekend vanaf het moment van bevruchting zelf in feite 38 weken duurt. Omdat het moment van bevruchting niet exact is vast te stellen, wordt voor de berekening van de duur van de zwangerschap uitgegaan van een moment twee weken eerder: de eerste dag van de laatste menstruatie. Daarmee wordt de zwangerschap omschreven als een periode die in totaal gemiddeld veertig weken duurt. Men rekent de bevallingsdatum uit door bij de eerste dag van de laatste menstruatie een week op te tellen, en vervolgens 9 maanden (39 weken verder te rekenen). Als de eerste dag van de laatste menstruatie viel op 14 augustus, dan moet daar een week bij op worden geteld. (21 augustus) en vervolgens negen maanden, zodat de bevalling wordt uitgerekend op 21 mei van het jaar daarop. Men spreekt ook wel van de 'à terme datum'.
Uiteraard kan er enige variatie optreden ten opzichte van deze datum, die als een gemiddelde moet worden gezien. Als de geboorte binnen drie weken voor of twee weken na deze uitgerekende datum plaatsvindt, dan wordt deze gezien als normaal. Een bevalling na meer dan 42 weken zwangerschap noemt men postmatuur of serotien. Een kind geboren voor de 37ste week noemt men prematuur. Bij een verlies van de vrucht tot en met de zestiende week wordt gesproken van een abortus.
Tekenen van de zwangerschap
Allerlei lichaamsfuncties van de vrouw worden beïnvloed door de zwangerschap. Soms merkt de vrouw daar zelf iets van, soms ook niet. Veranderingen betreffen onder andere de hormoonproductie, de bloedsomloop, de geslachtsorganen zelf, de huid en de urinewegen.
Het is van belang daarbij een onderscheid te maken naar de door de vrouw zelf waargenomen, subjectieve verschijnselen en objectieve veranderingen die door waarneming van buitenaf of door laboratorium- of ander onderzoek kunnen worden geconstateerd.
Subjectieve verschijnselen tijdens de zwangerschap
Bepaalde verschijnselen die door de vrouw zelf kunnen worden waargenomen, kunnen duiden op een zwangerschap. Omdat er als regel ook andere oorzaken voor de genoemde verschijnselen mogelijk zijn, spreekt men van waarschijnlijke zwangerschapstekenen. Tot de eerste tekenen behoren het uitblijven van de menstruatie (amenorroe). Naast zwangerschap kunnen hormonale stoornissen leiden tot het uitblijven van de menstruatie, evenals stoornissen in het functioneren van de baarmoeder of de eierstokken. Een vroeg verschijnsel is ook het optreden van moeheid, met veel behoefte aan slaap.
Algemeen bekend zijn zwangerschapslusten, die zich uiten in een afkeer van het nuttigen van bepaalde zaken waar men normaal niet of nauwelijks naar omkijkt. Gespannen borsten, pijn in de borsten (mastodynie), treden op door een versterking van de bloedvoorziening van de borsten. Daarnaast worden borsten wat groter en meer ontwikkeld. Al vroeg in de zwangerschap kan door druk op de tepel al wat melk uit de tepel vloeien. Een veel voorkomend verschijnsel is misselijkheid, vooral vlak na het opstaan. Deze ochtendmisselijkheid gaat soms gepaard met braken. Aangenomen wordt dat hierbij psychische factoren een rol spelen, vooral omdat dit verschijnsel niet wordt waargenomen voordat de menstruatie is uitgebleven en men zich bewust is geworden van een mogelijke zwangerschap. Meestal verdwijnt het braken voor de vierde maand van de zwangerschap. Een sterke aandrang tot plassen ontstaat door de druk van de baarmoeder op de blaas en een verhoogde prikkelbaarheid van de blaas. Omdat de omvang van de baarmoeder in de loop van de zwangerschap toeneemt, zal dit verschijnsel geleidelijk aan ernstiger kunnen worden. Waarneming van de bewegingen van het kind is pas later in het verloop van de zwangerschap mogelijk, meestal rond de achttiende week, bij vrouwen die voor het eerst zwanger zijn vaak iets later.
Objectieve veranderingen tijdens de zwangerschap
Hormoonproductie
Het uitblijven van de menstruatie is hormonaal bepaald. Met name het hormoon progesteron verhindert het optreden van een nieuwe eisprong en een daaropvolgende menstruatie. Deze hormoonproductie vindt vooral plaats in de eierstok. Na elke eisprong ontstaat in de eierstok op de plaats van de follikel die het ei produceerde, een hormoon producerende structuur, het gele lichaam oftewel corpus luteum. Als geen bevruchting plaatsvindt, dan gaat dit corpus luteum na ongeveer negen dagen ten gronde. Als er wel bevruchting plaatsvindt, dan blijft dit corpus luteum in stand en ontwikkelt zich verder. Dat gebeurt onder invloed van een door de vrucht afgescheiden sturend hormoon, het HGC oftewel het Humane Choriongonadotrofine. Het is in structuur en functie vergelijkbaar met het door de hypofyse geproduceerde LH (luteiniserend hormoon). Het HGC zorgt ervoor dat het corpus luteum zich ontwikkelt tot een corpus luteum graviditatis. Dit bereikt een forse omvang, rond de derde maand van de zwangerschap kan het een derde van de totale omvang van de eierstok uitmaken. Het corpus luteum verzorgt, onder invloed van het HGC, de productie van het hormoon progesteron.
In de loop van de vierde maand van de zwangerschap wordt de productie van het progesteron overgenomen door de placenta, die zich dan volledig heeft kunnen ontwikkelen. Naast progesteron produceert de placenta ook oestrogeen. Samen zorgen deze hormonen voor het instandhouden van de zwangerschap. Het wegvallen van de productie aan het einde van de zwangerschap, is voor het lichaam een teken dat de zwangerschap ten einde is. Niet alleen de productie van de hormonen progesteron en oestrogeen stijgt, maar ook die van een ander specifiek hormoon, het MSH het Melanocyten Stimulerend Hormoon, geproduceerd door de hypofyse. Dit leidt tot een toename van de productie van pigment, met als gevolg versterking van de pigmentatie van bepaalde delen van de huid. Dit kan een donkere verkleuring van het gelaat tot gevolg hebben dit wordt het zwangerschapsmasker genoemd.Versterkte pigmentatie wordt verder gezien aan tepels en tepelhoven, vulva en om de navel.
Huid
Huidveranderingen betreffen in de eerste plaats de bovengenoemde versterking van het huidpigment. Daarnaast is er geregeld sprake van het optreden van zwangerschapsstriemen, striae. Striae zijn plaatselijke verslappingen van de huid, alsof er een scheur door de huid loopt. Ze ontstaan door verscheuring van de elastische vezels in het betreffende deel van de huid. Bij het ontstaan zijn striae blauw rood van kleur, later worden ze kleiner en bleken ze op. Verdwijnen doen ze niet meer, er blijft een litteken achter. Ze worden gezien op de buik, de billen, de bovenbenen en de borsten, meestal vanaf de vierde tot vijfde maand van de zwangerschap. Hoewel het zwellen van de buik in de zwangerschap een rol zou kunnen spelen, is het vooral de zwangerschap die tot het ontstaan van striae leidt. Vooral jongere zwangeren blijken gevoelig te zijn voor het ontstaan van striae. Daarnaast kan tijdens de zwangerschap een versterking van de beharing optreden. Na de bevalling wordt dit weer gecompenseerd door een versterkte haaruitval.
Baarmoeder
De baarmoeder (uterus) is het orgaan dat het direct bij de zwangerschap betrokken is. Tijdens de zwangerschap maakt de uterus een sterke groei door. De lengte neemt toe van 8 cm tot 30 cm. Het gewicht stijgt van 50 gram naar 1000 gram. Deze toename van gewicht moet worden toegeschreven aan een verdikking van de aldaar aanwezige spiervezels. (myometrium).
De groei van de uterus is grofweg de maat voor de vordering van de zwangerschap. Vanaf ongeveer de achtste week, soms iets eerder kan een verloskundige of gynaecoloog door middel van een onderzoek met twee handen een vergroting van de baarmoeder waarnemen. Rond de twaalfde week is de uterus boven de symfyse als zodanig voelbaar. Geleidelijk treedt dan een verdere stijging op. De hoogte van de uterus kan worden uitgedrukt in cm ten opzichte van de symfyse. Hiermee kan grofweg worden gezegd dat de uterus na zestien weken zwangerschap is gevorderd tot halverwege de afstand-symfyse. Na ongeveer 24/25 weken zal als regel de navelhoogte worden bereikt. Met 36 weken bereikt de baarmoeder meestal zijn hoogste stand, tegen de ribbenboog aan. Daarna kan daling optreden doordat het kind naar beneden zakt (indaling). Het kind zakt het bekken in, ter voorbereiding op de uiteindelijke bevalling.
Bloedsomloop
De zwangerschap leidt tot een extra belasting van de bloedsomloop. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de enorme hoeveelheid bloed die naar de baarmoeder stroomt. Bovendien stroomt er belangrijk meer bloed naar de nieren (zie hieronder). De foetus heeft aan het einde van de zwangerschap een flinke hoeveelheid zuurstof en voeding nodig, afkomstig uit het bloed. De doorstroming van de baarmoeder beloopt tegen het einde van de zwangerschap zo'n 700 ml/minuut, tegen normaal niet meer dan 50 ml. Hiervoor is een stijging nodig van de hoeveelheid bloed die het hart per minuut verpompt, het hartminuutvolume. Deze stijging wordt bewerkstelligd door een snellere hartslag (stijging van ongeveer 15 slagen per minuut) en een iets grotere uitgepompte hoeveelheid bloed per slag. Door een verwijding van het vaatbed zal de bloeddruk niet hoeven stijgen, hoogstens als er sprake is van pathologie. Wel zal een stijging van de druk in de aderen van de benen kunnen optreden als gevolg van de druk van de baarmoeder op de aderen in de buik. Deze verhoogde druk kan leiden tot oedeem-vorming in de benen. Bovendien bestaat er een groter risico op het ontstaan van spataderen (varices).
Urinewegen
Vanwege de toename van grote van de baarmoeder komt de blaas enigszins in de verdrukking. Dat betekent dat de blaas minder urine kan bevatten, hetgeen weer leidt tot frequentere aandrang en vaker plassen. Daarnaast kan het voorkomen dat bij persen lachen, enzovoort wat urineverlies optreed (stressincontinentie). Deze verschijnselen worden mede veroorzaakt door een wat versterkte prikkelbaarheid van de blaas.
Daarnaast neemt de doorbloeding van de nieren sterk toe met 50% of zelfs meer. Dat heeft te maken met de vergrote behoefte aan uitscheiding van afvalstoffen. Naast de afvalproducten van de moeder moeten ook die van het kind worden uitgescheiden. Afvalproducten als creatinine, urinezuur en ureum worden in belangrijk versterkte mate door de nieren gefilterd.
Luchtwegen
Tijdens de zwangerschap is er sprake van een toename van het ademminuutvolume van ongeveer 40% om de toegenomen behoefte aan zuurstof te dekken. Dit wordt bereikt door een grotere hoeveelheid in te ademen lucht per ademteug. De frequentie van de ademhaling blijft als regel praktisch ongewijzigd.
Stofwisseling
In principe zal het lichaamsgewicht tijdens de zwangerschap stijgen. Dit kan worden toegeschreven aan verschillende factoren:
- De groei van de vrucht zelf, inclusief vruchtwater, vliezen en placenta;
- De groei van organen van de moeder, zoals de baarmoeder borsten en bloedcellen;
- Opslag van vet door de moeder,
- Vasthouden van vocht door de moeder
De eerste factor, de vrucht is verantwoordelijk voor de grootste stijging als regel ongeveer 5 kg. De vrucht zelf weegt meestal ongeveer 3500 gram, placenta, vruchtwater en vliezen zijn verantwoordelijk voor de rest. Vetopslag levert eveneens een flink aandeel van 3500 gram. Het gewicht van de baarmoeder stijgt met ongeveer een kilo. De toename van de hoeveelheid bloed levert eveneens een stijging op van ruim een kilo. Door vasthouden van vocht, bijvoorbeeld door oedeemvorming kan het gewicht nog zo'n 1500 gram stijgen. Uiteraard is er een grote variatie in de stijging van het lichaamsgewicht, afhankelijk van onder andere het gevolgde dieet. Gemiddeld is de stijging van het lichaamsgewicht ruim 12 kilo. In het maag-darmkanaal kunnen wat kleine veranderingen optreden. Deze betreffen de maag, die wat in de verdrukking kan komen die een wat minder actieve peristaltiek laat zien. Dit kan klachten als zuurbranden en misselijkheid verklaren. Eveneens door een wat tragere activiteit, in dit geval van de dikke darm, kan obstipatie optreden, met klachten dat de ontlasting minder regelmatig komt en harder is.
Vaststelling van de zwangerschap
HCG-productie
Meting van de HCG-productie door een hormonale test met de ochtendurine: pregnosticon. Veel vrouwen voeren deze betrouwbare test tegenwoordig zelf uit. Vanaf ongeveer de tiende tot de veertiende dag na het uitblijven van de menstruatie produceert de vrucht voldoende hormoon om deze test positief uit te laten vallen. De test is zeer betrouwbaar. Hoogstens afwijkende bronnen van HCG kunnen roet in het eten gooien.
Dooierzak
Waarneming van een dooierzak c.q. embryo door middel van een echo. Daarbij wordt gelet op de ligging van de vrucht, de foetale harttonen en de aanwezigheid van eventuele meerlingen. Gekeken wordt ook of de grootte van de vrucht in overeenstemming is met de duur van de zwangerschap. Tegenwoordig kan een dergelijk onderzoek op gezette tijden worden verricht om na te gaan of de ontwikkeling van de zwangerschap ongestoord verloopt. Echografie kan vanaf vrijwel het eerste begin van de zwangerschap worden toegepast bij diagnostiek en vervolgonderzoek. Voor vrucht noch moeder heeft het gebruik van ultrageluid negatieve consequenties.
De placenta
De placenta of moederkoek ontstaat al aan het begin van de zwangerschap uit de laag cellen die de blastula omgeeft (trofoblast). Aan het eind van de zwangerschap is de placenta een schijfvormige structuur met een doorsnede van 18 cm, en een dikte van meer dan 2 cm en een gewicht van 500 gram.
In eerste instantie, kort na de bevruchting, wordt de gehele vrucht omgeven door deze trofoblastcellen, die tezamen een vlies vormen dat chorion wordt genoemd. De trofoblastcellen vormen holten die in verbinding staan met de bloedvaten het slijmvlies van de baarmoeder. De verbindingen tussen de holte waarin het embryo zich bevindt en het omgevende slijmvlies van de baarmoeder worden hechtvlokken of chorionvlokken genoemd. Aan het begin van de tweede maand gaan de chorionvlokken waar het embryo zich aan de wand hecht zich sterker ontwikkelen. Aan de tegenoverliggende zijde, dus aan de kant van de holte van de baarmoeder, verdwijnen de chorionvlokken geleidelijk. Aan de aanhechtingskant groeien de chorionvlokken steeds verder uit. Ze geven aanleiding tot het ontstaan van de placenta.
Placentafuncties
De placenta heeft twee hoofdfuncties:
- De productie van hormonen
- De uitwisseling van stofwisselingsproducten (zuurstof, koolzuur, voedingsstoffen, afvalproducten)
In de placenta staan de bloedvaten van het embryo in nauw contact met de bloedvaten van de moeder. Dit contact wordt tot stand gebracht door de uitgroei van kleine uitlopertjes, villi, aan de hechtvlokken die zijn vastgegroeid op de wand van de baarmoeder. Deze uitlopertjes ontwikkelen zich vooral sterk in de tweede helft van de zwangerschap, als de foetus snel groeit, waardoor de behoefte aan zuurstof en voeding toeneemt.De villi kunnen zuurstof en voedingsstoffen opnemen omdat het bloed van de moeder deze structuren als het ware omspoelt. Het bloed is afkomstig uit de baarmoederwand en spuit uit speciale kleine slagadertakjes (spiraalarteriën) rond de villi van de placenta.
Via de dunne wand van de villi kunnen zuurstof, koolzuur, voedingsmiddelen en afbraakproducten gemakkelijk van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus komen, en omgekeerd. Het bloed stroomt in ruimten rond de villi, die onderling zijn afgegrensd door schutten. Deze ruimten worden de cotyledonen van de placenta genoemd.
De navelstreng
Het bloed dat voorzien is van zuurstof en voedingsstoffen bereikt de foetus via de navelstreng. Koolzuur en afvalstoffen gaan via dezelfde weg de andere kant op. De navelstreng is ruim 60 cm lang en 1 cm dik. Zij bevat twee slagaderen, die het bloed van de foetus richting de placenta vervoeren, en een ader die het bloed in de omgekeerde richting vervoert. Door haar bijzondere structuur en lengte stelt de navelstreng de foetus in staat zich vrij te bewegen in het vruchtwater, zonder dat dit de voeding in gevaar brengt.
Vliezen
Foetus en vruchtwater worden omgeven door een tweetal tegen elkaar liggende vliezen. Aan de binnenzijde bevindt zich het amnion, een dun, zacht, elastisch en doorzichtig vlies. Het amnion wordt aan de buitenzijde bekleed door het chorion, dat wat stugger en steviger is. De functie van de vliezen is het vasthouden en beschermen van de foetus en het vruchtwater, vooral aan de kant waar zich de placenta bevindt. Het voortijdig breken van de vliezen, met het verlies van het vruchtwater, kan leiden tot het ontstaan van een infectie of zelfs voortijdige bevalling van de baby.
De geboorte
De geboorte of bevalling begint als de baarmoeder zich door middel van weeën gaat samentrekken, en de baarmoederhals (cervix) zich gaat openen. De weeën worden tijdens deze periode gekenmerkt door een hogere frequentie (ongeveer om de vijf minuten) en door een pijnlijk karakter.
De bevalling begint met het ontsluitingstijdperk. In deze eerste periode treedt een geleidelijke verwijding van de opening van de baarmoederhals op (ontsluiting). Aan het begin van de ontsluiting is de cervix nog volkomen gesloten, aan het einde van het ontsluitingstijdperk is er een opening van 10 cm, voldoende om het hoofd van het kind door te laten. De duur van het ontsluitingstijdperk kan flink variëren en is mede afhankelijk van de vrouw zelf. Als zij in een vroeg stadium (bij een geringe ontsluiting) al krachtige weeën voelt, op het moment dat er nog weinig ontsluiting is, dan kan de bevalling nog een hele tijd duren, en dus heel lang lijken. Bij vrouwen die al meer kinderen hebben gehad zal dit moment later komen en kan het kind ook snel geboren worden, zodat de bevalling dan misschien maar enkele uren duurt.
Nageboorte
De placenta, navelstreng en vliezen worden samen de nageboorte genoemd. Na de geboorte van het kind blijven deze structuren achter in de baarmoeder. De navelstreng wordt direct afgebonden als het kind geboren is. De baarmoeder trekt krachtig samen, wordt veel kleiner waardoor de placenta los komt van de wand. Na enige tientallen minuten kan men door voorzichtig aan de navelstreng te trekken de nageboorte eveneens geboren laten worden. Wel moet men bedacht zijn op complicaties zoals het blijven vastzitten van een deel van de placenta of het achterblijven van een stukje placenta.