Het CTG- foetale monitoring
Soms moet een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap aan de monitor liggen in het ziekenhuis of bij de gyneacoloog.
Een andere naam voor deze foetale monitoring is CTG=CardioTocoGgrafie.
Het doel van cardiotocografie
Het is een
screeningstest die tijdens de zwangerschap en/of bevalling gebruikt wordt of gebruikt kan worden.
Het welzijn van de ongeboren baby wordt nagegaan, eventuele foetale nood kan op deze manier ontdekt worden.
Foetale monitoring tijdens de zwangerschap kan pas toegepast worden
vanaf de 25ste of 26ste zwangerschapsweek.
Het materiaal
Het toestel omvat 2 transducers:
- de tocometer registreert de contracties= de weeën
- de tachymeter registreert de harttonen van de baby.
Met 2 elastische riemen met bevestigingsknop worden de transducers op de buik van de zwangere vrouw bevestigd.
Op de tachymeter wordt -alvorens deze bevestigd wordt op de buik- een contactgel aangebracht voor een optimale registratie van de harttonen van de foetus.
Analyse van de registratie van het foetaal hartritmepatroon
De verschillende gegevens worden in grafiekvorm geregistreerd op een smalle strook papier die tijdens de meting uit het toestel komt gerold.
De basislijn
De normale hartfrequentie van het ongeboren kind bedraagt 110 tot 150 slagen per minuut.
Men spreekt van
tachycardie wannneer de hartfrequentie hoger ligt.
- Geringe tachycardie: 160 - 180 bpm (slagen per minuut)
- Ernstige tachycardie: > 180 bpm
Men spreekt van bradycardie wanneer de hartfrequentie lager dan het gemiddelde ligt.
- Geringe bradycardie: 100 - 120 bpm
- Ernstige bradycardie: < 100 bpm
Variabiliteit
Met de variabiliteit wordt de normale wisselende verandering van het hartritmepatroon van de foetus bedoeld.
Een goede variabiliteit heeft heel wat te zeggen over het welzijn van de baby.
Een eventuele vermindering van de variabiliteit kan verschillende oorzaken hebben:
- de baby slaapt (ongeveer 20 tot 30 minuten). daarna stabiliseert de variabiliteit zich weer.
- foetale nood: weinig variabiliteit gedurende langere tijd (meer dan 30 minuten).
Periodieke veranderingen
Bestaan uit acceleraties en deceleraties.
Acceleraties= versnellingen in de hartfrequentie, in samenhang met de bewegingen van de ongeboren baby.
Wanneer de baby beweegt, veroorzaakt dit een stijging van de hartfrequentie.
Deceleraties= vertragingen in de hartfrequentie, gerelateerd aan contracties(weeën).
Wanneer er een contractie is, trekt de baarmoeder samen waardoor er een druk op het hoofdje van de baby is of een verminderde zuurstoftoevoer naar de foetus toe, waarvan een daling in de hartfrequentie een gevolg is.
Niet-periodieke veranderingen
Spontane acceleraties
zijn een reactie op foetale bewegingen
Verlengde deceleraties
Acute daling onder de 110 slagen per minuut.
NIET in relatie met contractie.
Duurtijd van meer dan 2 minuten.
Trage terugkeer naar de basislijn.
Kan wél normaal zijn bij vb de indaling van het caput(hoofdje van de baby) in het bekken, vaginaal onderzoek, breken van de vochtblaas.
HET NORMALE FOETALE HARTRITME
Samengevat wordt het hartritme van een gezonde foetus gekenmerkt door:
- een basisritme van 110 tot 160 slagen per minuut
- periodiek voorkomen van acceleraties of versnellingen in de hartfrequentie in samenhang met de bewegingen van de foetus
- voldoende variabiliteit van het basisritme tussen de acceleraties door
- afwezigheid van deceleraties of vertragingen in het hartritme met een duur van meer dan 10 seconden.