De tenniselleboog: biomechanica van de oorzaak
Een van de meest gekende medische aandoeningen die in de volksmond wordt gebruikt is de tenniselleboog, oftewel de epicondylitis lateralis. Iedereen heeft er dus al verscheidene keren van gehoord, maar hoeveel procent van deze mensen heeft echt wetenschap van wat dit probleem juist inhoud en hoe het ontstaat? Ziehier, een poging om dit percentage de hoogte in te trekken…
Tendinitis versus tendinose
Het medische synoniem voor de tenniselleboog is de epicondylitis lateralis. Als algemene regel in de medische wereld geldt dat elke aandoening die eindigt op -itis wijst op een ontsteking. De epicondylitis is echter de uitzondering die de regel bevestigt. De benaming epicondylitis zou namelijk wijzen op een ontsteking – in dit geval van de pezen van de polsstrekkende spieren – of tendinitis, terwijl het hier eigenlijk een tendinose (irritatie van het peesweefsel) betreft.
Het ontstaan
We weten nu reeds dat met een tenniselleboog een irritatie van de pezen van de polsstrekkers wordt bedoeld ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog. Logischerwijs wordt er vanuit gegaan dat een tenniselleboog bijna uitsluitend voorkomt bij tennissers. Daar is echter niets van waar! Deze aandoening wordt slechts bij een 5% van de patiënten veroorzaakt door het tennissen.
Vroeger was tennissen een echte zomersport. Wanneer de temperaturen begonnen te dalen en de nodige neerslag ons landje binnentraden, werden de rackets terug mooi opgeborgen. Vanaf het binnentreden van de lente begonnen vele tennisliefhebbers dan na een winterrust zich opnieuw volledig uit te leven op het veld. Als gevolg kreeg men dan vaak te maken met een overbelasting van de polsstrekkers door een plotse te zware activiteit. In die periode kwam een tenniselleboog dus zeer vaak voor bij tennissers. Feit is dat dezer dagen tennissers geen winterrust meer nemen en het hele jaar door kunnen spelen als gevolg van het betaalbaar worden van overdekte tenniscomplexen. Een plotse overbelasting wordt dus minder vaak geïnduceerd.
Zoals hierboven reeds vermeld wordt hedendaags nog slechts 5% van de gevallen veroorzaakt door het tennissen. De overige 95% wordt veroorzaakt door een hele verscheidenheid aan activiteiten waarbij de grijpfunctie van de hand centraal staat. Die grijpfunctie wordt uiteraard ontelbare keren toegepast (denk bv. aan het uitwringen van een schotelvod, het naar beneden duwen van een deurklink,…).
De biomechanica achter het ontstaan
Wanneer we het racket stevig in de hand willen klemmen dienen de vingerflexoren/vingerbuigers (die ook de pols doet buigen) een aanzienlijke kracht te leveren. Deze spieren worden dus geactiveerd, de vingers sluiten krachtig rond het racket maar buigen ook te pols. Mocht men tennissen met een constant gebogen pols, zouden er niet veel ballen mooi teruggeslagen worden. De polsextensoren/polsstrekkers worden dus ingezet om het polsgewricht te reduceren naar een neutrale stand. Wanneer men het leveren van die kracht niet gewend is zal er overbelasting en dus irritatie optreden.
Een oorzaak die volgens velen ook nog meespeelt, is een slechte fysiologische doorbloeding op die plek. Het beschadigde peesweefsel dient door het lichaam hersteld te worden. Daarom voert het bloed de beschadigde stoffen af en opbouwende stoffen aan. Echter, door een slechte doorbloeding op die plek vindt dit proces aan een ondermaats tempo plaats met als gevolg een slechte genezing.