Insuline en bloedsuiker (glucose)
Insuline stimuleert de opname van suikers en aminozuren en de aanmaak van glycogeen, vetten en eiwitten daaruit. Het regelt ook de bloedsuikerspiegel. Een tekort aan insuline veroorzaakt suikerziekte. Het 2x per dag toedienen van 850 mg metformine in tabletvorm (langzaam opbouwen) zorgt ervoor dat glucose beter door de cellen van het lichaam wordt opgenomen. Mocht dit medicijn niet voldoen, dan kunnen er sulfonylureumderivaten aan toegevoegd worden, om de alvleesklier te prikkelen meer insuline te produceren. Verder is twee maal per dag actief bezig zijn van essentieel belang voor een betere verwerking van insuline. Na het consumeren van koolhydraten komt direct eerst een vaste hoeveelheid insuline vrij. Na 1 1/2 uur gevolgd door nog een hoeveelheid insuline, ditmaal afhankelijk van de werkelijk ingenomen hoeveelheid aan koolhydraten.
Insuline
Insuline is een hormoon dat in de eilandjes van Langerhans van de alvleesklier wordt aangemaakt. Deze eilandjes bestaan voor 20% uit alfa- en voor 80% uit bètacellen. De bètacellen zijn naast de aanmaak van insuline belast met het laaghouden van bloedsuiker, vermoeidheid en het hongergevoel. De alfacellen maken glucagon aan. Insuline is niet afhankelijk van groeihormonen (IGF) dat dezelfde structuur heeft. Andersom zijn groeihormonen wel afhankelijk van insuline. Er is een verband tussen triglyceride- en insulinespiegels. Adrenaline is de tegenhanger van insuline. Naast celdeling en groei bevordert insuline ook de opname van suikers en aminozuren door de cellen. Tevens speelt het een belangrijke rol in de regulering van bloedsuiker, waarbij een tekort aan insuline suikerziekte veroorzaakt. Indien men veel suikerrijk voedsel eet, dan wordt de alvleesklier telkens uitgedaagd om de overmaat aan glucose die in het serum terecht komt, te verwijderen. Daardoor wordt er teveel insuline de cellen binnengeloodst en komen de lichaamscellen in verzet, doordat transvetten het bloedsuiker (glucose) de toegang tot de cellen belemmeren. Zodoende wordt de gevoeligheid voor insuline van de cellen verminderd en kan men insulineresistent worden.
Insulineresistentie
Bij deze aandoening worden suikers slecht opgenomen, waardoor de glucose in het bloed stijgt. Bij veel cliënten, die met parasieten belast zijn, vindt men storingen in de vorm van een insulineresistentie. Dit wordt veroorzaakt door een tekort aan inositol en omdat de stijging van insulinespiegels de groei van schimmels en eencellige parasieten stimuleren. De parasiet sluist middels extra receptoren voor insuline suiker naar binnen voor de groei. Parasieten voeden zich ook soms met probiotica. Daarnaast worden er meer schadelijke cellen aangemaakt. Mensen met insulinestoringen eten vaak tussen de maaltijden in en in de avonduren kleine hapjes om de gehele dag hun insulinespiegels hoog te houden. Bij insulineresistentie ontstaan er:
- hoge bloedsuikers, doordat de suikers de cellen niet kunnen bereiken.
- de activiteit van een aantal receptoren is verlaagd. Daarbij worden eerst de lever, dan de spieren en daarna het vet aangetast.
- een lage waarde van intracellulair magnesium en DHEA
- herpesinfecties
- hoge niveaus aan triglyceriden en cholesterol
- besluiteloosheid
Gevolgen van insulineresistentie
Het gevolg van hoge bloedsuikerwaarden is, dat vet zich gaat ophopen rond de middel. Een remedie hiertegen is het innemen van magnesium glycinaat 1000 mg en een koolhydraatarm dieet. Suikers doen glucose stijgen, daarbij wordt insuline aangemaakt. Zulks veroorzaakt een snelle daling van glucose. De bijnieren reageren vervolgens met de productie van cortisol, waardoor de glucose weer stijgt. De lever kan ook van eiwitten en vetten glucose maken.
Diverse insulinesoorten en hun werkingsduur
De diverse insulinepreparaten verschillen onderling vooral in werkingsduur. Deze kan beïnvloed worden door:
- bepaalde stoffen aan insuline toe te voegen
- het combineren van verschillende insulinesoorten
- het veranderen van de aminozuursamenstelling van de insulinesoorten
- de zuurgraad van de oplossing te variëren
Daarnaast bepalen ook de wijze en plaats van injecteren de werkingsduur, doordat iedere injectiezone zijn eigen opnamesnelheid heeft. Daarbij dient men wel binnen een injectiezone iedere keer van spuitplek te wisselen. Een en ander om te voorkomen dat er stoornissen in het onderhuidse vetweefsel optreden.
Glucose
Neuronen kunnen alleen glucose verbranden en slechts hooguit gedurende 2 minuten glucose in de vorm van ATP opslaan. Deswege is een constante stroom van bloedsuiker zeer wenselijk. Bij een stijging van de waarde van glucose in het bloed geeft de alvleesklier insuline af. Dat insuline zorgt ervoor dat de celwanden beter doorlaatbaar worden voor glucose. Hierdoor krijgen de mitochondriën in de cellen een grotere toevoer van glucose. Daardoor wordt er meer ATP aangemaakt. Door een insulineresistentie wordt glucose minder goed in adenosinetrifosfaat (ATP) omgezet. Extra suppletie met chroom kan insulineresistentie vaak in zijn geheel genezen, doordat chroom er voor zorgt dat de glucose beter de celwanden kan passeren. Supplementen met MSM, zwavel, magnesium glycinaat en appelzuur kunnen ook voor verbetering zorgen. MSM zorgt voor een beter zuurstoftransport en magnesium en appelzuur doen de productie van ATP aanwakkeren. Ook acetyl L-carnitine levert daarbij zijn bijdrage door de in de cellen aanwezige vetzuren naar de mitochondriën te vervoeren, alwaar zij in ATP kunnen worden getransformeerd. Bij een aangetoonde hyperinsulinemie, waarbij men niet moet afgaan op het bloedsuiker, kunnen de volgende maatregelen soelaas bieden. Door suppletie met chroom en appelzuur vermindert de inname van suikers en koolhydraten drastisch.
R-alfa liponzuur
Dit is een lichaamseigen stof die:
- bescherming biedt tegen vrije radicalen en een cofactor is voor de aanmaak van ATP
- ondersteunt de werking van de mitochondriën (MT), glucostofwisseling en de functie van de lever
Het is de enige antioxidant die zowel in vet als in water oplosbaar is. Daardoor beschermt het zowel het waterige protoplasma als de vetachtige celmembranen. Bij een blokkade van vitamine B6 wordt de omzetting van eiwitten naar suikers verstoord (hypoglykemie). Het lichaam is dan niet in staat om de bloedglucose spiegel binnen normale grenzen te houden. Het innemen van magnesium 450 mg zorgt dan wel voor een betere insulinegevoeligheid, doch een betere bloedsuikerspiegel wordt er niet mee verkregen.
Nitric oxide (NO)
Bij een verstoring van de ratio kalk versus zink en magnesium in de cellen ontstaat er NO, hetgeen door de bijnieren wordt onderdrukt. Dit proces wordt versterkt door cortisol, dat ook de bloeddruk- natrium- en kaliumspiegel reguleert. NO + superoxide vormt peroxynitrite, wat zorgt voor de verbranding van glutathion. Daardoor ontstaat er een opbouw van gifstoffen door een tekort aan glutathion. Een verhoogde NMDA-activiteit, door een te veel aan glutamaat, vermindert de werking van dopamine en leidt tot een verhoogde productie van stikstofoxiden. Deze stof stimuleert de nociceptoren die de waarneming van pijn genereren. Tevens speelt het een rol bij leer- en geheugenprocessen. Een injectie met glutathion kan hierbij uitkomst brengen.
Medicatie
- meer en meer bewegen om insuline beter te laten werken
- een koolhydraatarm dieet en het vermijden van suikers
- het injecteren met glutathion
- suppletie met zink, chroom, mangaan, MSM, magnesium glycinaat, appelzuur en DHEA
Zink, in het bijzonder zinkmethionine en zinkpicolynaat, chroom en mangaan hebben een belangrijke rol als enzym bij veel chemische processen. DHEA zorgt ervoor dat er meer glucose in de cel wordt opgenomen. Het zorgt voor de bevoorrading van de (spier) cellen en is dan ook belangrijk als er vermoeidheidsproblemen zijn. Insuline beïnvloedt de aanmaak van NO door er minder van te produceren in het endothelium. Macrofagen daarentegen produceren NO, dat korte metten maakt met parasieten (alleen in de eerste weken). Daarna maken parasieten zelf NO aan.