Sanfilippo-syndroom: Stapelingsziekte met ernstige symptomen
Het Sanfilippo-syndroom (ziekte van Sanfilippo, Mucopolysaccharidosis III, MPS III) is een zeldzame autosomaal recessieve stofwisselingsziekte die voornamelijk de hersenen en het ruggenmerg aantast. De aandoening leidt tot een progressieve verstandelijke handicap, hyperactiviteit, dementie en een verlies van mobiliteit. De symptomen van de aangeboren aandoening zijn vaak duidelijk tussen de leeftijd van twee en zes jaar. De behandeling kan enkel ondersteunend gebeuren. De prognose is over het algemeen genomen slecht omdat de levensverwachting verkort is. De aandoening is vernoemd naar Sylvester Sanfilippo, de kinderarts die de ziekte voor het eerst beschreef in 1963. De internationale dag van het Sanfilippo-syndroom wordt tot slot gevierd op 16 november.
Epidemiologie van stofwisselingsaandoening
De incidentie van het Sanfilippo-syndroom varieert geografisch, met ongeveer 1 geval per 280.000 levendgeborenen in Noord-Ierland, 1 per 66.000 in Australië, en 1 per 50.000 in Nederland.
Oorzaken van stapelingsziekte
Genetische veranderingen
Mucopolysaccharidosis III is een autosomaal recessieve lysosomale stapelingsziekte. De ziekte is het resultaat van een gebrek aan een enzym dat normaal het groot suikermolecuul 'heparansulfaat' afbreekt en recycleert. De aandoening komt tot stand door mutaties (wijzigingen) in vier verschillende genen. De ziekte heeft bijgevolg vier subtypen (A, B, C en D). Elk subtype komt overeen met een gebrek aan een ander enzym, elk verantwoordelijk voor een andere stap van het afbreken van heparaansulfaat.
Erfelijkheid
Deze aandoening kent een autosomaal recessief overervingspatroon. Mensen met twee werkende kopieën van het gen lijden niet aan de ziekte. Mensen met één werkende kopie van het gen zijn genetische dragers van het Sanfilippo-syndroom. Ze hebben geen symptomen, maar kunnen het defecte gen wel doorgeven aan hun kinderen. Patiënten met twee defecte exemplaren hebben last van het Sanfilippo-syndroom.
Symptomen
Eerste fase
Pasgeboren met de ziekte vertonen over het algemeen geen symptomen. In de vroege kinderjaren (tussen twee en zes jaar oud) ontstaat milde
skeletafwijkingen, al zijn deze over het algemeen weinig merkbaar.
Tweede fase
Vervolgens ontstaat een ontwikkelingsachterstand en verliest het kind de eerder aangeleerde vaardigheden. Verder ontstaan soms ook gedragsproblemen in deze periode. De ziekte ontwikkelt zich tot toenemende gedragsstoornissen, waaronder driftbuien, hyperactiviteit, destructiviteit, agressief gedrag,
pica (eetstoornis: eten van niet-eetbare stoffen), moeilijkheden met zindelijkheidstraining en
slaapstoornissen. Omdat getroffen kinderen aanvankelijk een normale spierkracht en mobiliteit hebben, zijn deze gedragsstoornissen soms moeilijk onder controle te krijgen.
Derde fase
Daarna volgt een intellectuele achteruitgang progressieve bewegingsstoornissen, trage en onvolledige spraakverwerving en af en toe ook
epileptische aanvallen.
Vierde fase
In de laatste fase van de ziekte worden kinderen ernstig
dement (
jongdementie). Ze zijn bovendien steeds immobieler en worden rolstoelgebonden. Verder reageren/spreken ze niet langer. Slikproblemen en epileptische aanvallen komen ook voor in dit stadium.
Bijkomende symptomen
Patiënten met MPS Type III hebben mogelijk nog andere tekenen zoals:
Diagnose en onderzoeken
Het Sanfilippo-syndroom Type A, B, C en D zijn klinisch niet te onderscheiden, hoewel mutaties in verschillende genen verantwoordelijk zijn voor elke ziekte. Een
urineonderzoek is nodig, maar een bevestiging van de diagnose is enkel mogelijk door een speciaal
bloedonderzoek. Een prenatale diagnose is mogelijk door een
vlokkentest of een
vruchtwaterpunctie.
Behandeling van Sanfilippo-syndroom
De behandeling is grotendeels ondersteunend omdat een genezing van dit syndroom niet mogelijk is anno november 2019. Een patiënt is mogelijk gebaat met
medicatie, fysiotherapie, logopedie, ergotherapie, gedragstherapie, en diverse andere therapieën, hulpmiddelen, ondersteuningsvormen en aanpassingen.
Prognose van mucopolysaccharidosis III
De levensduur van patiënten met het Sanfilippo-syndroom is korter, al is de levensverwachting wel afhankelijk van het subtype. Patiënten met type A hebben doorgaans de slechtste prognose (overlijden rond 15-jarige leeftijd) terwijl patiënten met type C over het algemeen de langste levensduur hebben (circa 23 jaar). Er zijn echter uitzonderingen mogelijk waarbij patiënten vroeger of (veel) later (dertig-veertig jaar) komen te overlijden.