Schouder impingement - De juiste therapie!
Schouderstoornissen behoren tot de meest voorkomende gewrichtsklachten. De incidentie (hoe vaak komt het voor) van schouderstoornissen in de praktijk is bepaald op 11.2/1000 patiënten per jaar. De incidentie in de Nederlandse praktijk voor de diagnose Subacromiaal Impingement Syndroom (SIS) is 48% van alle schouderstoornissen.
Subacromiaal Impingement Syndroom
Is er een verschil tussen arthroscopische decompressie versus actieve oefentherapie bij mensen met het Subacromiaal Impingement Syndroom (SIS) m.b.t. de pijn en functie?
Het doel van de behandeling van SIS is er voornamelijk op gericht om te leren omgaan met de pijn, pijn te dempen en het opheffen van de mechanische problemen van de schouder zodat de functie van de schouder verbeterd. Dit kan bestaan uit het verminderen van de ontstekingsverschijnselen, versterken van de spieren die er voor zorgen dat de humerus kop gestabiliseerd wordt en in depressie wordt getrokken of verwijdering van fibreus weefsel van de bursa en een gedeelte van het acromion.
Vaak wordt er door middel van fysiotherapie getracht om dit doel te realiseren. Na lang aanhoudende klachten wordt er overwogen om een operatie te ondergaan. Maar is een operatie nu daadwerkelijk een betere oplossing dan fysiotherapie, door middel van actieve oefentherapie, gericht op de pijn en functie van de schouder?
Resultaten uit onderzoek
Uit de studie van Haahr et al. blijkt dat de gemiddelde Baseline Constant score voor de Arthroscopy Groep (AG) met 18.8 punten is verbeterd en voor de Fysiotherapie Groep (FG) met 23.0 punten is verbeterd na 12 maanden follow up. De PRIM score is voor de AG en de FG verbeterd van een gemiddelde Baseline van 25.8 naar 17.6 punten na 12 maanden follow up. Alle scores voor de AG en FG hebben een betrouwbaarheidsinterval van 95% en zijn niet statistisch significant.
Uit de studie van Brox et al. blijkt dat de mediaan Baseline Neer score voor de AG met 23.0 punten is verbeterd en voor de FG met 18.5 punten is verbeterd na 6 maanden follow up. De mediaan scores voor pijn tijdens activiteiten, in rust en 's nachts is voor de AG van 7 naar 3, 4 naar 2 en 4 naar 2 punten verbetert en voor de FG van 7 naar 3, 5 naar 2 en 5 naar 3 punten verbetert na 6 maanden follow up. Alle scores voor de AG en FG, voor de follow up van 3 en 6 maanden, hebben een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Alleen de mediaan score voor de pijn reductie m.b.t. verschil in sekse heeft een statistisch significant verschil van p=0.03.
Conclusie
De studies van Haahr et al. en Brox et al. laten zien dat er statistisch geen significante verschillen zijn gevonden tussen arthroscopie en actieve oefentherapie (fysiotherapie) m.b.t. de verbetering van pijn en functie van het SIS. Alleen de mediaan score voor de pijn reductie m.b.t. verschil in sekse is statistisch significant. Ondanks dat er geen significant verschil is, laten beide methodes zien dat er verbetering plaats vindt wanneer men 1 van de 2 methodes toepast om het SIS te behandelen. Heeft fysiotherapie geen effect op het SIS dan kan arthroscopie een alternatief zijn.
Om in de toekomst betere resultaten te behalen is het van belang om studies uit te voeren met grotere populaties, betere blindering en meer duidelijkheid m.b.t. de oefeningen van de actieve oefentherapie om minder Bias (ruis) te veroorzaken en de evidentie (bewijs) te verhogen.