Spijsvertering van eiwit, vet en koolhydraten
Spijsvertering van voedsel gebeurt met de hulp van enzymen. Uit eiwitten worden enzymen gemaakt door het lichaam zelf. Enzymen komen voor in speeksel, maagsap, dunne darmsap en sap uit de alvleesklier. Voor de afbraak van vet, eiwitten en koolhydraten zijn er verschillende enzymen. Koolhydraten worden afgebroken door enzymen in mond/dunne darm/alvleesklier, eiwitten worden afgebroken door enzymen in maag/dunne darm/alvleesklier en vet wordt afgebroken door enzymen uit dunne darm/alvleesklier.
Voor de spijsvertering van
eiwitten, koolhydraten en vetten zijn enzymen dus belangrijk. Enzymen kunnen ook in het voedsel zitten, maar deze worden door het lichaam herkend als eiwitten, dus ook als eiwitten afgebroken. Spijsvertering zonder enzymen is niet mogelijk.
Voordat de stofwisseling begint, vindt eerst de spijsvertering van eiwitten, vetten en koolhydraten plaats.
Spijsvertering van eiwitten
De spijsvertering van eiwit begint pas
in de maag. Met behulp van een enzym uit het maagsap worden eiwitten afgebroken tot kleinere deeltjes. Deze deeltjes heten peptiden. De peptiden komen in de dunne darm tericht waar ze worden afgebroken tot
aminozuren. Drie enzymen zijn verantwoordelijk voor het afbreken van peptiden tot aminozuren. Deze drie enzymen komen uit de alvleesklier en uit de dunne darm. De aminozuren worden via de wand van de dunne darm opgenomen in het bloed.
Spijsvertering van vetten
De vertering van vet begint pas
in de dunne darm. Daarbij is gal uit de lever onmisbaar. Het gal zorgt voor het emulgeren van vet (kleine druppeltjes maken van vet), zodat de enzymen er beter op in kunnen werken. De alvleesklier vormt een enzym dat het vet afbreekt, en hierbij ontstaan
vetzuren. Ook de dunne darm vormt een
vet-afbrekend enzym. De vetzuren worden door de darmwand opgenomen en daar weer opgebouwd tot vetten. Ook worden ze daar voorzien van een eiwitmanteltje voor het vervoer door het bloed.
Spijsvertering van koolhydraten
De vertering van koolhydraten begint al
in de mond. Het speeksel bevat een enzym dat koolhydraten afbreekt. De maag bevat geen enzymen die inwerken op koolhydraten. Pas in de dunne darm gaat de vertering van koolhydraten verder. Zetmeel en tweevoudige suikers worden afgebroken tot enkelvoudige suikers, namelijk
glucose, fructose en galactose. De glucose, fructose en galactose worden via de darmwand in het bloed opgenomen.
De eiwitten, vetten en koolhydraten zijn hiermee afgebroken tot hun
bouwstenen:
aminozuren, vetzuren en enkelvoudige suikers. Deze komen in het bloed terecht en worden vervoerd naar de leveer en lichaamscellen.
Dan begint daar de stofwisseling.