Hoe schadelijk zijn E-nummers in ons voedsel nu echt?
E-nummers: ze worden veel besproken, maar matig begrepen. In een tijd waarin consumenten kritischer staan tegenover het voedsel dat ze nuttigen blijven E-nummers een gevoelige kwestie. Wat zijn E-nummers precies? Hoe zijn ze tot stand gekomen? En hoe veilig zijn ze nu eigenlijk? Dat zijn vragen waar consumenten graag antwoorden op zien. Deze onderwerpen worden hier daarom uitvoerig besproken. Te lang hebben consumenten in twijfel geleefd over wat er precies in hun voedsel zit. De tijd lijkt er dan ook meer dan rijp voor om erachter te komen wat de werkelijke, harde feiten zijn omtrent E-nummers.
E-nummers
Definitie en functies van E-nummers
Definitie van E-nummers
E-nummers zijn additieven, toevoegingen aan onze voedingsmiddelen. Alle E-nummers, het zijn er inmiddels
meer dan 350, zijn toegestaan door de Europese Unie. Naast de E-nummers staan op deze
deze E-lijst ook de maximaal te gebruiken hoeveelheden per nummer.
E-nummers kunnen plantaardig, dierlijk, of synthetisch zijn. Een tussenvorm zijn de natuuridentieke E-nummers: deze stoffen komen wel voor in de natuur, maar zijn op chemische wijze tot stand gebracht. Zowel natuuridentieke als synthetische nummers worden in de fabriek gemaakt. De stoffen in het laboratorium fabriceren is goedkoper dan te werken met de natuurlijke variant.
Een deel van de E-nummers is dus chemisch-synthetisch. De basis van deze synthetische stoffen kan overigens wel natuurlijk zijn.
Synthetische E-nummers hebben echter geen voedingswaarde. Andere E-nummers zijn natuurlijke producten uit planten, veel zijn het ook normale zouten. Sommige E-nummers worden tenslotte
vervaardigd uit dierlijke producten.
Een groot aandeel van alle E-nummers zit van nature al in voedsel. In een tomaat bijvoorbeeld zitten tien tot vijftien van zulke nummers. Ook in biologische producten zitten E-nummers, maar wel aanzienlijk minder. Zo kent biologische ham twee toevoegingen in plaats van de normale achttien. In totaal mogen er ook maar 48 nummers in biologische voedingsmiddelen voorkomen. Dat zijn er in ieder geval een stuk minder dan dat er in ons niet-biologische eten zit.
Functies van E-nummers
Eeuwenlang proberen mensen al voedsel langer te bewaren door er natuurlijke additieven aan toe te voegen. Producenten zien ook nu nog het bewaren van de eigenschappen van voedsel, zoals de smaak, kleur en structuur als een voornaam doel en daarmee zijn E-nummers in het leven geroepen om deze functie van het conserveren te garanderen.
Met conserveermiddelen erbij zijn E-nummers onder te verdelen in de volgende groepen. Elk van deze groepen heeft zijn eigen functie:
- Kleurstoffen (E100-E180): Kleuren van levensmiddelen zoals aardbeienjam, snoepjes, margarine.
- Conserveermiddelen (E200-E296): Bederf door bacteriën en schimmels tegengaan.
- Voedingszuren (E260-E385 en E472)): Inleggen in zuur of verhogen zure smaak.
- Antioxidanten (E220-E321): Aantasting door zuurstof tegengaan.
- Geleermiddelen/Emulgatoren/Stabilisatoren/Verdikkingsmiddelen (E322-E495): Steviger maken van vruchtenproducten/Mogelijk maken om vet en water te vermengen/Voorkomen dat het product snel afneemt in kwaliteit/Steviger maken van product (soort van bindmiddel).
- Zuurteregelaars/Antiklontermiddelen/Rijsmiddelen (E500-E585): Zuurtegraad reguleren; zorgen voor zuurdere of minder zure smaak/Samenklonteren van poedervormige levensmiddelen tegengaan/Deeg laten rijzen.
- Smaakversterkers (E620-E640): Versterken van smaak, zoals bij soep in blik, sojasaus en worst.
- Glansmiddelen/Antischuimmiddelen: Dun laagje was aanbrengen/Tegengaan schuim in onder andere soep en ananassap.
- Meelverbeteraars: Bakeigenschappen verbeteren of meel witter maken.
- Verpakkingsgassen: Zorgen dat het product goed blijft (staat vaak vermeld als ‘beschermde atmosfeer’); werken als een soort antioxidant.
- Zoetstoffen (E420, E421 en E950-E967): Zoeter maken van producten.
- Overige hulpstoffen zoals gemodificeerd zetmeel (E1400-E1500) en enzymen.
Samengevat zijn E-nummers er om ons voedsel een mooiere kleur te geven, om de bewaartijd te verlengen, om de consistentie te behouden, om vergiftiging door metalen tegen te gaan, om de bereiding ervan te vergemakkelijken en om de smaak te verbeteren.
Als je denkt dat het met bovenstaande lijst van E-nummers is gedaan, dan zit je ernaast. Er zijn ook nog stoffen in ons voedsel met de volgende namen: complexvormers, dragerstoffen, klaarmiddelen, metaalbinders, drijfgassen en vulstoffen. Deze worden gebruikt voor het tegengaan van verstoring door metaalionen, voor het oplossen van bepaalde stoffen, het helder maken van dranken, het binden van losse metaalmoleculen ter voorkoming dat die giftig worden, het zorgen voor druk zoals bij een spuitfles, en tenslotte voor het geven van volume aan het product zoals bij voedingsupplementen.
De EU en richtlijnen omtrent E-nummers
Totstandkoming van de richtlijnen voor E-nummers
E-nummering is verplicht vanaf 1990. De E-lijst is tot stand gekomen door de wederzijdse inwerking van drie verschillende maatschappelijke krachten: de Europese Commissie, de voedselproducenten, en milieuorganisaties. De kracht van de
lobby vanuit de voedselindustrie mag daarbij niet worden onderschat.
Zo heeft de voedingsmiddelenindustrie van de EU een vrijstelling gekregen voor de registratie van de risico's van transvet. De kennis over deze risico's is weliswaar aanwezig, maar hoeft niet toegankelijk gemaakt te worden voor de consument. De info op voedseletiketten is daarmee altijd onvolledig te noemen. Blijkbaar vindt de EU het onnodig dat voedselproducenten volledig open kaart spelen. Of dat slim is met het oog op volksgezondheid is een tweede, het is voedselproducenten echter wel gelukt deze verplichte registratie er uit te onderhandelen.
Voedselfabrikanten mogen in principe alleen additieven toevoegen die op de E-lijst staan. Fabrikanten mogen echter ook stoffen toevoegen die
niet op deze lijst staan. Het is namelijk zo dat componenten in voeding die basisingrediënten zijn niet worden vermeld met E-nummers. Zij worden vermeld als ingrediënten bij naam. Een voorbeeld: in een zuivelproduct kun je als ingrediënten hebben melk, aardbeien en aardbeienaroma. Er kan tevens een stabilisator zijn toegevoegd, om te voorkomen dat de aardbeien naar de bodem zakken. De stabilisator is geen basisingrediënt en wordt dus gebruikt als additief en heeft een E-nummer. Het aroma echter wordt gezien als een basisingrediënt en heeft daarom geen E-nummer.
Er zijn naast natuurlijke aroma’s ook synthetische aroma’s. Deze synthetische aroma’s hebben overigens wel een E-nummer. E-nummers zijn altijd goed gedefinieerde zuivere stoffen of mengsels, maar deze kunstmatige aroma’s bestaan vaak uit zeer ingewikkelde mengsels van vluchtige chemische stoffen.
Het is opvallend dat natuurlijke aroma’s geen E-nummer hebben, want dergelijke aroma’s bestaan soms wel uit 800 verschillende stoffen. Het aroma is daarmee een van de goed bewaarde geheimen van de voedselindustrie.
Er zitten dus stoffen in ons voedsel, zoals aroma’s, die geen E-nummer hebben. Hoe zit dat dan eigenlijk met het controleren op de veiligheid van ons voedsel?! De E-lijst was toch in het leven geroepen om deze veiligheid te waarborgen? Ook als het gaat om bijvoorbeeld trans-vetten. Die hebben weliswaar een E-nummer maar zijn bewezen schadelijk voor mensen, omdat ze het verkeerde cholesterol verhogen en het goede cholesterol juist verlagen. In 1995 hebben voedselproducenten gezamenlijk besloten om het gebruik van trans-vetten in voedsel te verminderen. Toch steken trans-vetten nog steeds wel eens de kop op in ons eten, zoals in margarines. Dat kan simpelweg omdat regelgeving erover achterwege blijft.
Wil je meer weten over trans-vetten? Lees dan
Boter versus margarine: Een wetenschappelijke benadering.
Maatregelen van de EU om de veiligheid van voedsel te waarborgen
De EU kent de strengste toelatingsnormen van alle geïndustrialiseerde landen, en heeft daarmee ook het kleinste aantal toegestane additieven. Als een additief in de EU is toegelaten wordt er de letter E aan toegevoegd. Maar, additieven die inmiddels niet meer zijn toegelaten, behouden nog wel de letter E.
In de EU zorgt men er met een aantal maatregelen voor dat je niet teveel additieven binnenkrijgt. Het gaat om deze maatregelen:
- Het additief mag maar met een beperkt aantal andere E-nummers worden toegevoegd aan een voedingsmiddel.
- Elk E-nummer heeft een eigen maximum dat in producten niet mag worden overschreden.
- Er is bepaald voor welke levensmiddelen de toevoeging noodzakelijk is, ook wel Good Manufacturing Practice genoemd.
- Bepaald is de kleinste hoeveelheid waarmee met het E-nummer het effect is te bereiken.
De Europese Commissie laat zich in haar oordeel over voedselveiligheid sterk leiden door de
European Food Safety Authority (EFSA). De EFSA, opgericht in 2002, is een onafhankelijk onderzoeksinstituut dat de veiligheid van ons voedsel onderzoekt. Onderzoeksresultaten van EFSA worden daarbij geanalyseerd door onafhankelijke deskundigen. Een nieuw additief komt uiteindelijk pas op de markt als de EFSA het heeft gecontroleerd en de EU het een nummer heeft gegeven.
E-nummers en wetenschap
De EFSA en hun onderzoeksresultaten
Er wordt op basis van wetenschappelijke studies aangenomen dat E-nummers veilig zijn. EFSA schijnt hierbij niet over één nacht ijs te gaan. En bij nieuw onderzoek dat de eerdere bevindingen onderuit haalt, wordt de lijst herzien. Er wordt dan ook regelmatig nieuw onderzoek gedaan dat kan leiden tot het aanpassen van de norm.
Door veelvuldig onderzoek te doen heeft men de ADI (
Aanvaardbare Dagelijkse Inname) van E-nummers kunnen vaststellen. Dit is de maximaal toegestane hoeveelheid per additief, en deze is bepaald aan de hand van onderzoek op proefdieren. De ADI is altijd minimaal honderd keer lager dan de hoogste hoeveelheid die bij proefdieren geen schadelijke effecten liet zien. Deze factor 100 is bepaald door de hoeveelheid eerst met 10 te vermenigvuldigen voor het verschil tussen mens en dier, en deze dan nog eens met 10 te vermenigvuldigen voor interindividuele verschillen. Er zijn daarnaast ook nog groeps-ADI’s vastgesteld: dit zijn normen voor hoeveelheden bij combinaties van nummers. Deze groeps-ADI is in het leven geroepen, omdat bekend is dat sommige combinaties van E-nummers een risico kunnen zijn.
Al met al zijn de EFSA en de EU klip en klaar over E-nummers en hun veiligheid. Zo stelt het Voedingscentrum, in de lijn van de EFSA, dat je producten met E-nummers gewoon veilig kunt eten. Zelfs voor zoetstoffen zou dit gelden. Ons lichaam maakt volgens het Centrum helemaal geen onderscheid tussen natuurlijke of synthetische stoffen, dus ze zijn beide even gezond en veilig. Ook de Consumentenbond is daarnaast vrij stellig in het overnemen van het advies van de EFSA met de bewering dat wetenschappelijk bewijs om de E-nummers als boosdoener aan te wijzen gewoonweg ontbreekt.
Toch gaat het te ver om E-nummers als geheel onschuldig te typeren. Zo is het bij de EFSA bekend dat bepaalde nummers
overgevoeligheidsreacties bij sommige mensen kunnen veroorzaken. E-nummers hebben dus wel bijwerkingen, maar zijn daarmee nog niet gevaarlijk, in de visie van de EFSA. Of anders gezegd: E-nummers zijn niet schadelijk, maar kunnen wel klachten veroorzaken. De ADI van E-nummers is hierbij wel van belang. Als je de dagelijkse toegestane hoeveelheid overschrijdt, dan heb je daarmee een verhoogde kans op bijwerkingen.
Zo zijn er een aantal risicogroepen bekend die teveel additieven binnen kunnen krijgen. Deze groepen zijn:
- Diabetici (zoetstoffen).
- Mensen met overgewicht.
- Mensen die veel kant-en-klare maaltijden eten (smaak- en kleurstoffen).
Daarnaast wordt van E-nummers gezegd dat alleen mensen met PKU (Phenylketonurie, een stofwisselingsziekte), of mensen met een overgevoeligheid voor sulfiet sommige van deze nummers moeten mijden. Ook zijn er bepaalde E-nummers die niet in babyvoeding mogen voorkomen. Over overgevoeligheid door E-nummers zegt de EFSA nog dat E-nummers hun slechte naam danken aan mensen die zeggen dat ze er klachten van krijgen. Terwijl in werkelijkheid maar een klein deel van die mensen overgevoelig is voor de stof . Op het geheel van voedselallergieën spelen additieven volgens de EFSA helemaal geen rol van betekenis. Er zijn weliswaar voedingsstoffen waarover soms klachten worden gerapporteerd, maar die zijn op basis van grondig onderzoek tot nu toe nooit gevaarlijk bevonden. De bekendste van deze stoffen zijn aspartaam en mononatriumglutamaat.
Als een E-nummer is toegestaan betekent dit dus niet dat er geen allergie tegen zo’n stof kan optreden. Alleen eiwitten kunnen een allergische reactie veroorzaken en maar een paar E-nummers zijn dergelijke eiwitten. Het gaat dan bij een allergie tegen E-nummers over het algemeen niet om het E-nummer zelf, maar om verontreinigingen, zoals bij guar gom. Deze stof is van zichzelf niet-allergeen, maar consumenten kunnen een allergische reactie krijgen van eiwitten uit de guar bonen die nog als verontreiniging te vinden zijn in de guar gom.
Wetenschappelijke studies die het tegendeel van EFSA aantonen en de wijze waarop EFSA en de EU dan reageren
De EFSA voelt vooral haar eigen koers. En de EU baseert zich met regelgeving voor voedsel voornamelijk op die koers van de EFSA. Maar het kan ook anders gaan. Soms neemt de Europese Commissie het oordeel van EFSA niet over, of wordt dit oordeel genuanceerd. Zoals bij de veelbesproken
azo-kleurstoffen. Een Engelse studie liet zien dat zes van deze stoffen in combinatie met andere E-nummers hyperactiviteit bij kinderen kunnen veroorzaken. Daarom moet sinds 2010, vanwege zorgen vanuit het Europees Parlement, daar een waarschuwing over staan op het voedseletiket. De EFSA op haar beurt heeft na de Engelse studie een herevaluatie gedaan van de synthetische kleurstoffen, plus een verlaging ingevoerd van de ADI van azo-kleurstoffen. De EFSA ziet de azo-kleurstoffen echter nog steeds als veilig. Zij acht de kans dat kinderen hyperactief van azo-kleurstoffen kunnen worden dan ook nog steeds heel klein. Het Engelse onderzoek halen zij onderuit door te stellen dat het effect van de Engelse studie erg minimaal is, plus worden er twijfels geplaatst bij de manier van meten. Wetenschappelijke consensus is hiermee dus in ieder geval in de verste verte niet te bekennen.
Ook al staat de EU te boek als de strengste in het toelaten van E-nummers op de markt, toch zijn er nummers die in sommige landen niet toegestaan zijn vanwege de risico's, maar wel in de EU. Cyclamaat, een zoetstof, is bijvoorbeeld in de VS verboden. Dat terwijl de Voedsel- en Warenautoriteit in Nederland alleen voorschrijft dat consumenten het gebruik van cyclomaat dienen te matigen.
Er zijn groeperingen in de samenleving, zoals milieuorganisaties, die een bepaalde achterdocht voor een deel van de E-nummers hebben. Deze achterdocht is echter vaak niet hard wetenschappelijk te onderbouwen. Dat is dan ook een reden voor de EFSA om het naar de prullenbak te verwijzen. De EFSA zou echter de hand in eigen boezem mogen steken, aangezien het bij hen met de mate van “harde wetenschappelijkheid” ook het een en ander schort.
Zoals gezegd: E-nummers kunnen in het verleden zijn toegestaan, maar later verboden. Ook zijn er internationale verschillen. E123 is bijvoorbeeld in Amerika verboden maar in de EU toegestaan. Of andersom, zoals met steviol glycosides. Deze zijn in andere landen eerder toegelaten dan in de EU. Er zijn simpelweg onderzoeken die andere resultaten opleveren dan wat de EFSA produceert, en daarmee komen de onderzoeken van de EFSA in een heel ander daglicht te staan.
Het is hiermee duidelijk waarom in sommige landen buiten Europa bepaalde E-nummers wel verboden worden en in Europa niet. De beleidsmakers in landen buiten Europa baseren zich simpelweg op onderzoek dat juist wel schadelijke effecten van bepaalde E-nummers heeft aangetoond. Blijkbaar maakt het dus veel uit naar welke deskundigen politici hun oor laten hangen. En wetenschappelijke studies over hetzelfde onderwerp kunnen nu eenmaal tegengestelde resultaten opleveren. Dat is een pijnlijk feit waar men rekening mee dient te houden.
De EFSA herziet dus nog wel eens de eigen normen op basis van nieuw onderzoek, maar tegelijkertijd schuwen ze het niet om vooral in hun eigen bevindingen te blijven geloven. Hun reactie op onderzoek dat door hen veilig bevonden E-nummers negatief belicht komt vaak uit op hetzelfde: Volgens de EFSA zijn claims over de schadelijkheid van sommige stoffen meestal gebaseerd op
onzorgvuldig onderzoek. Daarmee veronderstelt de EFSA uiteraard dat hun claims over de onschadelijkheid van E-nummers altijd op zorgvuldig onderzoek is gebaseerd...
Zo stelde de Britse biotechnoloog Peter Piper recentelijk vast dat natriumbenzoaat het erfelijk materiaal van gistcellen beschadigt. Hij heeft daarbij aangegeven dat hetzelfde kan gebeuren met menselijk DNA. Vanuit de EU werd echter geconcludeerd dat er geen reden is om deze stof te verbieden. Uit eerder onderzoek - niet door de EFSA uitgevoerd - was overigens al naar voren gekomen dat uit natriumbenzoaat, in combinatie met vitamine C, het kankerverwekkende benzeen kan ontstaan. Ook andere E-nummers worden zo ter discussie gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om aspartaam (E951), propylgalaat (E310), natriumnitriet (E250), en synthetische kleurstoffen als azorubine (E122). Afhankelijk van welke deskundige je raadpleegt gaat het advies over bepaalde E-nummers dus van ‘okay’ tot ‘toxisch’. Als je dus voorzichtigheid wilt betrachten in het consumeren van je eten, dan is ‘opgepast’ bij deze E-nummers dus minstens op zijn plaats.
Lijst van wetenschappelijk onderzoek naar additieven
Over de hele wereld wordt veelvuldig onderzoek gedaan naar E-nummers en de (on)schadelijkheid ervan voor onze gezondheid. In wat volgt wordt een lijst gepresenteerd met verschillende onderzoeken aan de hand van hun resultaten. Daarmee kan een beeld worden gevormd van wat er in “de” wetenschap over E-nummers wordt gedacht.
Dit is de lijst van enkele wetenschappelijke resultaten en conclusies:
- Interacties tussen additieven vormen geen significant probleem voor de gezondheid.
- Symptomen van E-nummers kunnen variëren van huiduitslag, tot hoofdpijn en ademhalingsproblemen, en van spijsverteringsproblemen tot misselijkheid.
- De giftigheid van 39 chemicaliën die worden gebruikt als voedseladditieven is getest. Aangezien enkele van deze stoffen schade aan het DNA veroorzaakten wordt aangeraden om hier verder onderzoek naar te doen.
- Met een gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd en crossover onderzoek is getest of synthetische kleurstoffen en andere synthetische additieven een effect hebben op het gedrag van kinderen. Kunstmatige kleurstoffen in voedsel blijken inderdaad hyperactiviteit bij kinderen in bepaalde leeftijdsgroepen te veroorzaken.
- BHA ([butylhydroxyanisol) en BHT (butylhydroxytolueen) zijn twee wijdverspreide antioxidant voedseladditieven. Op basis van de vergelijking van verschillende studies wordt geconcludeerd dat ze geen risico op kanker in zich dragen. Ze zouden wellicht zelfs kanker kunnen tegengaan.
- De giftigheid van antioxidanten is een van de meer controversiële onderwerpen van het continue debat over de veiligheid van voedseladditieven. In recente jaren zijn er problemen ontstaan met de stoffen BHT en BHA. Lange-termijnstudies wijzen erop dat deze stoffen tumoren in dieren kunnen veroorzaken.
- Biogene aminen, zoals histamine en triptamine, zijn natuurlijke anti-nutriënten en spelen een belangrijke rol vanuit een hygiënisch oogpunt. Er wordt geïmpliceerd dat ze de veroorzakers zijn van een keur aan episodes in de samenleving van voedselvergiftigingen. Er wordt daarbij verondersteld dat ze verschillende farmacologische reacties teweegbrengen. Biogene aminen worden er verder van verdacht dat ze kankerverwekkend zijn, vanwege hun vermogen om te reageren met nitriet.
- Fermentatie van verscheidene voedselstoffen door lactisch-zuurbacteriën is een van de oudste vormen van biologische preservatie uitgeoefend door de mensheid. Recent wetenschappelijk bewijs ondersteunt de rol van probiotische lactisch-zuurbacteriën in het mediëren van een rits aan positieve gezondheidseffecten.
- Hyperfosfatemie is geïdentificeerd als een sterke voorspeller van sterfte bij een chronische nieraandoening. Er is geen noodzaak om de hoeveelheid natuurlijk fosfaat in het voedsel te verlagen, omdat dit type fosfaat niet geheel wordt geabsorbeerd door het lichaam. Anorganisch fosfaat daarentegen kan de serum-fosfaatconcentratie bij patiënten met een chronische nieraandoening echter meetbaar verhogen. De consument zou gewaarschuwd moeten worden voor het feit dat toegevoegd (kunstmatig) fosfaat slecht voor de gezondheid kan zijn. Dit geldt niet alleen voor mensen met een chronische nieraandoening, maar voor iedereen.
- E621, of mononatriumglutamaat, een synthetische smaakversterker tast niet alleen de hersenen aan, maar uit onderzoek blijkt dat het hart, de longen en de voortplantingsorganen gevaar lopen als het eenmaal in het bloed terecht is gekomen. E621 zou daarbij tevens kunnen leiden tot niet te genezen kankers.
Risico’s van E-nummers
De kritische consument
De voedselindustrie heeft decennialang het voedsel voor de consument bereid en het hem voorgeschoteld. Dit heeft altijd plaatsgevonden vanuit een min of meer stilzwijgend vertrouwen vanuit de consument dat het allemaal wel goed zit met dat voedsel. De consument heeft natuurlijk nooit letterlijk gevraagd om (synthetische) E-nummers, maar hij wilde bijvoorbeeld wel graag dat zijn eten er mooi uitziet. E-nummers in ons eten zijn niet alleen het resultaat van technische keuzes en politieke afwegingen met het oog op risico. Economische afwegingen spelen net zo goed een rol, net als keuzes over de esthetische kant van ons voedsel. Consumenten moeten daarom inzien dat het gebruik van verschillende E-nummers voornamelijk tot doel heeft om een bepaalde levensstijl mogelijk te maken: Wie kiest er ook niet wel eens voor om na een dag hard werken een makkelijke kant-en-klaarmaaltijd te nuttigen, zodat je niet ook nog eens een uur in de keuken hoeft te staan? Gemak dient de mens, zogezegd.
Er is echter een steeds grotere groep consumenten die zich zorgen maakt om juist deze (culturele) keuzes die over ons voedsel worden genomen. Zij klagen bijvoorbeeld over smaakvervlakking en over het verdwijnen van tradities op het gebied van eten bereiden. Ze wijzen op het plezier dat zij zelf halen uit uitgebreid koken en tafelen, maar ook op het sociale en opvoedkundige belang van gezamenlijk de maaltijd nuttigen. Dit kun je bestempelen als terecht of niet. Er spreekt uit dit soort berichten echter wel de behoefte aan een eetcultuur die verfijnder is dan wat de voedselindustrie ons levert. Consumenten hebben twijfels bij de manier waarop voedselfabrikanten een eenzijdige betekenis lijken te geven aan onze relatie met het voedsel dat wij eten. Want: Zijn gemak, efficiëntie en standaardisatie wel dingen die wij echt willen? De technologie vanuit de voedselindustrie komt hiermee lijnrecht te staan tegenover de angsten en verlangens van consumenten.
Steeds meer mensen willen dat hun voedsel natuurlijker is. Dat lijkt een beweging in de publieke opinie die niet meer is te stuiten. En waarom zijn consumenten zo veel kritischer? Vanuit een psychologisch perspectief is dat te verklaren. Consumenten hebben de bereiding van hun eten volledig uit handen gegeven. Langzaam beginnen ze echter te beseffen dat ze daarmee ook totaal geen zekerheid meer hebben over wat er precies in hun voedsel zit. Denk aan de moeder die haar drie jonge kinderen elke dag moet voeden. Zij weet gewoon absoluut niet of datgene wat ze haar kinderen geeft honderd procent veilig is of niet! Dergelijke onzekerheid kan een sluimerende toestand van stress veroorzaken, die de meeste mensen op den duur zal opbreken. Het zal hen op zijn minst een zeker gevoel van onbehagen opleveren.
Stel dat we inderdaad al jaren E-nummers tot ons nemen, die ongezond voor ons zijn. Ook al zegt de EFSA en de EU dat het onschadelijke stoffen zijn. Hoe zal ons lichaam op den duur gaan reageren? Is het ondenkbaar dat het menselijk lichaam na zolang chemische, giftige stoffen tot zich te hebben genomen - ook al zijn het de kleinste doseringen - op een gegeven moment gaat protesteren? Wij zullen dan misschien niet bewust weten dat we onszelf vergiftigen, maar ons lichaam zal dat toch op den duur wel merken?! Vanuit deze gedachte is het goed mogelijk dat heersende zorgen over de veiligheid van E-nummers gegrond zijn op inname van werkelijk ongezonde voedingsstoffen en hun schadelijke werking op ons functioneren.
Feit blijft dat wij als consumenten nog steeds nul procent zekerheid hebben over wat er in ons eten zit. Naast dat consumenten dus kritischer zijn, is het ook tijd dat ze deskundiger worden.
Natuurlijk versus synthetisch
Het idee dat ‘natuurlijk’ gelijk staat aan ‘onschadelijk’ mist elke grond. De giftigste stof die er bestaat, botuline, is niet door mensen gefabriceerd maar juist een natuurlijke stof uit een bacterie. Zelfs het tienmiljoenste deel van een gram is dodelijk voor een mens. Dat is dan ook de reden dat ook puur natuurlijke producten die in ons eten belanden van de EU een E-nummer krijgen. De E-lijst heeft nog steeds als doel om de veiligheid van ons voedsel te waarborgen.
De kritiek van consumenten lijkt zich echter vooral te richten op synthetische E-nummers. Dat is op zich ook niet vreemd, want wie heeft ooit bedacht dat mensen, als natuurlijke wezens, gebaat zouden kunnen zijn bij synthetische stoffen? De mens heeft tienduizenden jaren alleen natuurlijke producten gegeten, en dan worden hem nu opeens totaal natuurvreemde stoffen voorgeschoteld. En dat alleen maar omdat ons eten er, plat gezegd, mooi uit moet zien!
Een bijkomend effect van de kritische houding van consumenten is overigens wel dat fabrikanten vaker natuurlijke additieven aan hun voedingsmiddelen toedienen in plaats van synthetische. Hieruit blijkt toch hoe machtig de consument eigenlijk is.
De zogenaamde noodzaak van synthetische E-nummers
Sommige additieven rechtvaardigt de EU vanuit volksgezondheid, zoals conserveermiddelen. Nitraat of nitriet mag bijvoorbeeld aan voeding worden toegevoegd. Hiermee kan het microbiologisch risico van ongewenste bacteriën tegen worden gegaan. Zonder nitriet is het niet mogelijk om bepaalde vleeswaren, zoals boterhamworst en ham, te produceren. Deze vleeswaren bieden dan geen 100% veiligheid en een goed alternatief is niet voorhanden. Voedselproducenten vinden het dus belangrijk dat ons eten (heel) lang houdbaar is. Dat is zogezegd
noodzakelijk, waarschijnlijk omdat voedsel veel kilometers moet maken voordat het de consument bereikt. Je kunt je echter afvragen of de manier waarop onze voedselverschaffing is ingericht nog wel is te rechtvaardigen. Zeker met het oog op onze gezondheid.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat bijvoorbeeld kinderen onrustig worden van synthetische additieven. Allergische reacties zijn een ander risico waar ook volwassenen last van kunnen krijgen. Het gaat dan vooral om E200 nummers. Deze mogen dan ook weer alleen bij noodzakelijkheid worden toegevoegd. Maar 'noodzakelijkheid' zoals houdbaarheid is te bediscussiëren.
Andere E-nummers zijn ook discutabel, zoals geur- en smaakstoffen. Ze zijn er omdat de consument mooi eten wil: ze zijn helemaal niet nodig voor een veilige consumptie. Het moet gezegd worden dat synthetische additieven helemaal niet onmisbaar zijn! Als een voedingsmiddel zoveel synthetische E-nummers bevat is het zelfs waarschijnlijk dat het de kwaliteit van het eten verlaagt. Een ander waarschijnlijk effect is dat synthetische additieven simpelweg een aantasting op ons immuunsysteem betekenen.
Er is tenslotte nog een additief die niet alleen niet noodzakelijk is, maar zelfs
hoogst onwenselijk. Heb je wel eens gehoord van mononatriumglutamaat? Andere benamingen zijn E621, MSG, ve-tsin, smaakversterker, glutamaat, gistextract, en monokaliumglutamaat. Het komt bijvoorbeeld voor in chips. De functie van dit nummer is het
opwekken van de eetlust. Willen de mensen die daarom hebben gevraagd hun hand opsteken?! Zeker in een tijd waarin veel consumenten kampen met overgewicht, en dit een directe bedreiging is voor hun gezondheid, is de toevoeging van een nummer als E621 zelfs misdadig te noemen. De consument wordt hier gewoonweg tot junk gemaakt.
Wetenschappelijke tegenstrijdigheden en tekortkomingen
Naast dat consumenten niet meer weten wat er precies in hun voedsel zit, is er ook nog een andere bron die voor veel onzekerheid bij ze zorgt. Verschillende wetenschappers en beleidsmakers uit verschillende landen staan vaak lijnrecht tegenover elkaar in hun studies naar en regelgeving over voedsel. Dat is een zure appel om in te bijten, want wie moet je nu geloven? En ook al geloof je bijvoorbeeld in wat de EFSA en de EU voorschrijven, dan nog weet je niet zeker of het klopt wat zij zeggen.
Zo is de werkwijze van de EFSA zeker niet waterdicht te noemen. Een probleem met een additief kan ook pas naar voren komen als mensen het langdurig en in groten getale gaan gebruiken. Dat is absoluut geen ideale manier van werken; honderd procent testen is nooit helemaal mogelijk. De onderliggende gedachte hierbij is ontegenzeggelijk: eerst zijn dieren de proefdieren, daarna zijn mensen het.
Wat verder ook geen vertrouwen wekt is als de Europese Commissie het oordeel van de EFSA niet overneemt, zoals in het geval van azo-kleurstoffen. De EFSA acht deze namelijk nog steeds gewoon veilig, terwijl de EU stelt dat erover moet worden gewaarschuwd op het etiket. Blijkbaar vindt de EU dat de EFSA niet altijd degelijk onderzoek uitvoert. Of dat zij hun bevindingen stoelen op een te weinig aantal onderzoeken. De lijst van E-nummers is de laatste jaren ook sterk gegroeid. Kun je verwachten dat alle onderzoeken van de EFSA naar die nummers ook echt allemaal kloppen?
Een ander punt om bij te stil te staan: onderzoek naar de veiligheid van E-nummers komt voornamelijk tot stand door studies met dieren. Er is nog nooit een onderzoek op kinderen uitgevoerd omdat dat is verboden. Ook zijn er geen onderzoeken naar cumulatie van verschillende E-nummers, of bestaan er onderzoeken naar zeer langdurig gebruik van E-nummers. De enige studies die er zijn gedaan met mensen betreffen kortdurende tests op gezonde, blanke mannen
met maar één E-nummer.
Hoogleraar farmaceutische biotechnologie Huub Schellekens won recentelijk de ‘Lef in het lab-prijs’ voor zijn jarenlange inzet tegen dierproeven. Hij heeft ondermeer een studie onder de aandacht gebracht waarin naar voren kwam dat in maar 11 procent van de gevallen van doorbraken in kankeronderzoek deze resultaten te repliceren zijn naar studies met mensen. Je kunt je afvragen hoeveel geloofwaardigheid dierproeven dan nog hebben in het vertalen van de resultaten naar concrete voedselveiligheidsmaatregelen voor de mens.
Er is dus zeker een hoop onderzoek gedaan naar de effecten van individuele voedingsstoffen op onze gezondheid. Het is echter onduidelijk wat het effect is van ons totale voedingspatroon. Men weet gewoon niet wat het resultaat kan zijn van een langdurende, dagelijkse inname van verschillende E-nummers uit verschillende voedingsmiddelen. Men gaat daarnaast ook voorbij aan het feit dat er in onze voedselketen nog zo’n 11.000 tot 15.000 andere additieven rondzwerven. Niemand die met zekerheid kan stellen dat de combinatie van al die stoffen niet heel schadelijk voor onze gezondheid is. Een discussie over E-nummers is natuurlijk zeer wenselijk, maar hoe zit het met de discussie over alle andere rotzooi in ons eten, en over bewerkingsprocessen van voedsel die afschuwelijk zijn voor de gezondheid maar die dus niet onder E-nummers vallen?
Voedselproducenten en misleiding
Sinds dat consumenten veel kritischer zijn geworden, begrijpen voedselfabrikanten maar al te goed dat E-nummers op de verpakking niet echt verkoopbevorderend werken. Dus noemen producenten bijvoorbeeld E621: mononatriumglutamaat, gistextract of gehydroliseerde proteïne. Zelfs als het woord ‘aroma’ op een etiket staat, dan kan dat betekenen dat er E621 in zit. Dit is niet alleen bijzonder verwarrend, het is ook nog eens (bewust) misleidend. Regelgeving om dit te verbieden is er echter niet, dus fabrikanten doen gewoon waar ze zin in hebben.
Voedselproducten hanteren ook nog andere trucjes, zoals met nitriet waarvan is aangetoond dat het schadelijk kan zijn. Nitriet wordt dan gewoonweg via een omweg in het product gestopt, bijvoorbeeld door middel van een kruidenextract. Nitriet hoeft dan niet op de verpakking te worden genoemd, maar het zit wil in het voedingsmiddel.
Voedselproducenten hebben meer dan ooit de schijn tegen als het gaat om veiligheid van voedsel. Af en toe lijkt het of geklungel met ons eten meer regelmaat is dan incidenteel. Ook marketing van eten legt ons een beeld van voedsel voor dat zo aangedikt is, dat het vaak weinig meer zegt over het werkelijke product dat we kopen. Voedselfabrikanten plaatsen zichzelf daarmee simpelweg in het verdachtenhoekje.
E-nummers waarvan gezegd wordt dat je ze beter kunt vermijden
Ondanks dat de EFSA en de EU ten stelligste beweren dat alle toegestane E-nummers gewoon veilig zijn voor consumptie, zijn er talrijke voorbeelden van studies aan te dragen die het tegendeel beweren. Wij, als kritische consument, hoeven daarbij niet als makke schapen achter de EFSA aan te blijven lopen. Een gezonde consument is in deze een goed geïnformeerde consument.
Onderaan staan een aantal links die kunnen helpen in het vermijden van E-nummers die mogelijkerwijs schadelijk voor de gezondheid zijn:
- Lijst van schadelijke e-nummers: http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/diversen/54990-schadelijke-e-nummers.html.
- Handige lijst te vermijden nummers: http://www.uitdaging.net/gezond/E-nummers.html.
- Top 10 E-nummers die je beter kan vermijden: http://jessevandervelde.com/top-10-e-nummers-en-toevoegingen-die-je-beter-zou-vermijden/.
- Te vermijden kleurstoffenlijst: http://www.leerwiki.nl/Het_effect_van_E-nummers.
- Ontcijfer je eten: http://www.goedgeweten.be/.
Er is naast deze links nog een handig boekje op de markt van Corinne Gouget, namelijk ‘Wat zit er in uw eten?’. Er is 14 jaar onderzoek besteed aan het schrijven van dit werk, een gids over E-nummers en hun betekenis.
Conclusies
Uit al het bovenstaande kan een aantal conclusies worden getrokken omtrent E-nummers en de onschadelijkheid, dan wel schadelijkheid, ervan op onze gezondheid. Het gaat om de volgende zaken:
- Er zijn meer dan 350 E-nummers die zijn toegestaan om verwerkt te worden in ons voedsel. E-nummers kunnen natuurlijk of synthetisch zijn. Synthetische E-nummers hebben zelf geen voedingswaarde, maar dienen andere functies met betrekking tot het eten, bijvoorbeeld om het langer te kunnen bewaren.
- De lijst van E-nummers is niet alleen gebaseerd op de volksgezondheid. Bij het samenstellen ervan is ook gekeken naar het financiële plaatje en naar de esthetische kant van voedsel.
- Naast de E-nummers mogen fabrikanten ook andere stoffen in ons eten stoppen. Sommige daarvan hoeven ze zelfs niet eens te vermelden.
- Van bepaalde E-nummers is wel bekend dat ze overgevoeligheidsreacties veroorzaken, maar gebruik ervan wordt door de EU daarom nog niet aan banden gelegd.
- De EU laat zich in regelgeving over voedsel voornamelijk leiden door de EFSA. Toch gebeurt het wel eens dat hiervan wordt afgeweken; dat gebeurt vooral als er veel andere studies worden gepubliceerd die het tegendeel aantonen van wat de EFSA zegt over een bepaald E-nummer.
- De EU en de EFSA wijken echter niet zomaar af van hun standpunten inzake E-nummers en de onschadelijkheid ervan. Een keur aan studies over de schadelijkheid van bijvoorbeeld aspartaam heeft ze er niet toe bewogen om hun mening erover te herzien.
- Over veel E-nummers zijn zowel wetenschappelijke onderzoeken te vinden die beweren dat ze gezond zijn, als studies die zeggen dat ze ongezond zijn. Als het voor wetenschappers al moeilijk is om tot een gezamenlijk standpunt te komen over een E-nummer, dan is het derhalve nog moeilijker voor consumenten om te kiezen wie er nu gelijk heeft.
- Consumenten worden steeds kritischer. Het is daarnaast van belang dat ze ook deskundiger worden in het voedsel dat ze eten.
- Het is wellicht raadzaam om synthetische E-nummers te gaan mijden. Laten we beginnen bij die nummers waarvan al bekend is dat ze bijwerkingen, of andere schadelijke effecten, kunnen hebben.
- Er is een verdere maatschappelijke discussie nodig waarin bepaald wordt welke E-nummers nu echt noodzakelijk zijn. Willen we werkelijk (chemische) stoffen in ons voedsel die het er mooier uit laten zien, zonder dat het een voedingswaarde heeft? Is het gebruik van synthetische kleurstoffen nog wel te rechtvaardigen, gelet op onze gezondheid?
- Als voedselproducenten niet transparanter worden in hoe ze precies hun voedingsmiddelen bereiden, dan gaan ze het de komende tijden nog moeilijk krijgen. Consumenten willen gewoon gezond voedsel, en ze willen al helemaal niet bedonderd worden. Etiketten moet duidelijker zijn. Er zou bijvoorbeeld meteen te zien moeten zijn wat de synthetische E-nummers zijn.
- Als consument dienen we de verantwoordelijkheid voor ons voedsel veel meer naar ons toe te trekken. En dat betekent moeite doen voor het eten dat je zelf op tafel zet. Die moeite kun je doen door erachter te komen wat er in je eten zit, en er dan bewust voor te kiezen.