Kruidengeneeskunde of fytotherapie
Kruidengeneeskunde is zo oud als de mensheid. Met de opkomst in de vorige eeuw van de scheikundige middelen dreigde de fytotherapie te verdwijnen. Tot dar er in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw opnieuw belangstelling ontstond voor natuurlijke geneesmiddelen.
Fytotherapie
De therapie met planten of fytotherapie, ook wel kruidengeneeskunde genoemd, is een van de oudst bekende geneeswijzen. Deze therapie werd reeds toegepast door de oude Egyptenaren en Chinezen en was daarna gedurende duizenden jaren de voornaamste behandelingsmethode voor de zieke mens. Bekende beoefenaren van fytotherapie waren in het verleden: Hippocrates (460-370 voor Chr.), Dioscorides (40-80 na Chr.), Galenus (131-200), Avicenna (980-1037) en Paracelcus (1493-1541). Beschrijvingen van geneeskruiden en hun toepassing werden gegeven door onder andere Hildegard van Bingen (1098-1179), Brunfels (ca. 1550), Fuchs (ca. 1543), Bock (ca. 1546) en Dodoens (1517-1586). In 1806 slaagde Sertürner er als eerste in het alkaloïde morfine uit opium te isoleren; later gevolgd door isolaties van onder andere kinine uit kinabast in 1820 door Pelletier en Caventou, van coffeïne uit koffie in [820 door Robiquet en van het glycoside salicine uit de wilge-bast in 1830 door Leroux. Daarna namen, vooral vanaf het begin van de 20e eeuw, de geïsoleerde verbindingen, en de semisynthetische of geheel gesynthetiseerde geneesmiddelen langzamerhand de plaats in van geneeskruiden. Toch bleef de fytotherapie bestaan, echter in bescheiden omvang.
Opnieuw belangstelling voor geneeskruiden
Na de afnemende interesse voor het geneeskruid in de eerste helft van de 20ste eeuw, is er echter sinds het begin van de jaren zeventig weer een toenemende belangstelling ontstaan voor fytofarmaca, zowel bij leken als bij deskundigen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg. Een van de eersten die deze renaissance op het gebied van de geneeskruiden inluidde en die vooral wees op het belang van de plant als bron voor geneesmiddelen, was de bekende farmacognost Farnsworth. In 1976 publiceerde hij de volgende getallen: via een computerstudie bij 1532 miljard ziekenfondsrecepten uit de jaren 1959-1974 vond hij dat op 23% hiervan vijftig verschillende verbindingen voorkwamen die van planten afkomstig waren. Deze vertegenwoordigden een marktwaarde van 3 miljard dollar. Op 2,5% van de recepten waren farmaceutische bereidingen (tincturen, extracten en dergelijke) voorgeschreven.' Op het ogenblik worden in de Verenigde Staten ongeveer driehonderd verschillende planten in geneeskrachtige theeën verwerkt.
Deze 'plant drugs', 'herbs' of 'herbal medicines', in Amerika ook wel onder de zogenaamde 'health foods' gerangschikt, vertegenwoordigen daar een omzet van 200 miljoen dollar.
In West-Duitsland nam de totale omzet van fytofarmaca van 1970-1980 toe, van 300 miljoen DM naar 600 miljoen DM. De invoer van kamille steeg in West-Duitsland van 1100 ton in 1965 tot 2800 ton in 1982. In totaal werden door de handel in Duitsland op dat ogenblik ongeveer driehonderd verschillende geneeskruiden geleverd, waarvan 60% in het wild werden verzameld. Door de snel toegenomen belangstelling voor geneeskruiden steeg de prijs van pepermuntblad in 1984 in West-Duitsland met 25%.'
In Zwitserland steeg de omzet van fytofarmaca met ongeveer 10-20% per jaar terwijl de omzet van het totale geneesmiddelenpakket gelijk bleef.
Hoe ontstond de opleving van de fytotherapie?
Wat waren de redenen voor die 'Grüne Welle', zoals de stroming in Duitsland genoemd werd. Er waren in die periode verschillende schandalen en problemen met synthetische medicijnen o.a. het thalidomidedrama in de jaren zestig. Men werd zich toen pas goed bewust dat synthetische geneesmiddelen gevaarlijke bijwerkingen kunnen vertonen. Er ontstond een trend 'terug naar de natuur'; men trok de conclusie dat alles wat de natuur leverde, in tegenstelling tot chemisch bereide stoffen, gezonder was. De balans kan echter ook te ver doorslaan: voor de media werden chemicaliën bijna synoniem met vergiften.
De hernieuwde belangstelling zorgde er ook voor dat kruiden niet alleen commercieel interessant werden maar ook wetenschappelijk onderzocht werden, waardoor ook artsen en apothekers meer interesse kregen en de kwaliteit en de efficiëntie van de kruidepreparaten verbeterde.
Leclerc, Weisz en anderen
Een begin van professionalisering van de kruidengeneeskunde was al eerder ingezet door de Franse arts Henri Leclerc (1870-1955), die mogelijk het eerst de term 'fytotherapie' gebruikte. Het was daarna een Duitse arts Weisz (1895-1992) , die een definitie van kruidengeneeskunde opstelde. " 'Fytotherapie of kruidengeneeskunde is de wetenschap die zich bezighoudt met de toepassing van plantaardige geneesmiddelen bij de zieke mens'. In het boek dat Hànsel in 1983 met Haas schreef staat als omschrijving: 'Fytofarmaca zijn plantaardige geneesmiddelen; planten, delen van planten en bestanddelen van planten in verwerkte of niet verwerkte toestand'. Bereidingen uit plantenextracten en tincturen en dergelijke worden door Hànsel en Haas ook wel 'mono-extracten' genoemd.
Maar er werden niet alleen definities opgesteld door deze mensen, maar ook degelijke handboeken geschreven waardoor de juiste kennis over geneeskruiden onderwezen en verspreid werd, waardoor ook artsen opnieuw gebruik konden en wilden maken van deze zogenaamde fytofarmaca.
Literatuur
- Hansel R. Phytopharmaka, 2nd edition, Berlin-Heidelberg:Springer-Verlag, 1991.
- Hänsel, R., Haas, H. (1984) in Therapie mit Phytopharmaka. Berlin: Springer-Verlag,
- Weisz. Lehrbuch der Phytotherapie
- Dr. Leclerc. Précis de Phytothérapie