Arnica of Valkruid
Arnica montana L. is nu één van onze bekendste geneeskruiden. In de klassieke oudheid echter was Valkruid, die tot de familie der Asteraceae behoort, blijkbaar niet bekend. Waarschijnlijk is het Hildegard von Bingen geweest die voor het eerst het gebruik van Arnica beschreven heeft. Zij heeft het over een ‘Wuntwurz’, een wondwortel, te gebruiken bij kneuzingen en blauwe plekken, dé indicaties waar Valkruid later voor bekend werd.
De namen van de plant
De herkomst van de naam Arnica is niet duidelijk, de soortnaam montana wijst erop dat we met een bergplant te maken hebben. Ook de naam bergweegbree geeft dit aan. Aan namen als valkruid en wondkruid is te herkennen dat Arnica een bekend eerste hulpmiddel is.
De groeiplaats van Valkruid
Arnica montana is vooral te vinden in de berggebieden van Midden- en Zuid-Europa. In de Vogezen, het Erzgebergte, de Alpen en de Pyreneeën groeit deze plant tussen de 800-1200 meter hoogte. Veel minder bekend is dat Arnica montana ook thuishoort in het laagland van Noord-Europa. Ons land vormt het zuidwestelijk deel van het groeigebied dat zich uitstrekt tot in Scandinavië en Rusland. Veel populaties zijn echter verdwenen door massale ontginningen in de twintiger en dertiger jaren.
In winter en lente vind je van de plant alleen een behaard bladrozet tussen het gras van de bergweilanden. De wortelstok is meestal kort, maar kan onder gunstige omstandigheden enkele decimeters lang worden. Vaak vertakt de wortelstok om meerdere rozetten te vormen die in pollen bij elkaar staan. In het voorjaar vormt zich een kort behaarde bloeistengel soms tot 60 cm lang. In Juni bloeit de plant met oranjegele bloemhoofdjes. Voor de bloei hangen deze naar beneden. Arnica groeit vooral op arme, zure zandgronden. Opvallend is dat na oppervlakkige maar heftige verstoring bijvoorbeeld een heidebrand, Arnica gedurende vele jaren massaal kan voorkomen.
Het telen van Arnica
Arnica montana komt nog vrij veel voor in de Alpen,maar is toch een beschermde plant in vele Europese landen; alleen in Spanje mag de bloem worden verzameld. Voor de toepassing in de homeopathie en fytotherapie wordt Arnica montana reeds meer dan 20 jaar gekweekt. Gewoonlijk wordt het zaad in de zomer of in het vroege voorjaar uitgezaaid en in de koude kas voorgekweekt. Na enkele maanden kunnen de jonge plantjes in de volle grond worden uitgeplant. De winter is de meest kwetsbare periode; om uiteenlopende redenen kan behoorlijke uitval optreden vaak ook zonder dat een duidelijke oorzaak is aan te wijzen. Ongeveer 13 maanden na het zaaien bloeit de plant en kan de bloem of eventueel de gehele plant (voor de homeopathie) geoogst worden. De wortelstok (toepassing in de homeopathie) wordt in het voorjaar geoogst en gedroogd.
Internationale natuurbeschermingsmaatregelen hebben tot gevolg gehad dat de handel in uit het wild afkomstig plantenmateriaal zeer sterk verminderd is. De lastige en kostbare teelt van Arnica montana heeft ertoe geleid dat gezocht is naar alternatieven binnen het geslacht Arnica. Op basis van inhoudsstoffen in de bloem is Arnica chamissonis Less. ssp foliosa (Nutt.) Maguire in het Duitse Arzneibuch DAB9 opgenomen als stamplant in de monografie Arnikablüten. Deze uit Noord-Amerika afkomstige soort is gemakkelijk te kweken; vanuit zeer lange rhizomen (30-60 cm) worden dichte bladrozetten gevormd (4-10 bladparen). De vaak onvertakte bloemstengel kan sterk in lengte variëren (20-90 cm). De bloeiwijze is kleiner dan die van de Arnica montana.
Officinale arnicasoorten
Van de 32 bestaande Arnica-soorten zijn twee soorten officinaal. Een van deze is Arnica montana L. (synoniemen Doronicum arnica, Desf. en Doronicum montanum Lam., valkruid of wolverlei); van Arnica montana zijn de ondersoorten ssp montana en ssp atlantica bekend. De andere officinale soort is Arnica chamissonis Less. Ook van Arnica chamissonis zijn twee ondersoorten, met elk twee variëteiten, bekend. Dit zijn Arnica chamissonis Less. ssp chamissonis met de variëteit interior Maguire en Arnica chamissonis Less. ssp foliosa (Nutt.) Maguire met de variëteit incana (A. Gray) Hulten. In de fytotherapie worden meestal preparaten gemaakt uit de bloemen, eigenlijk bloemhoofdjes. Onder de naam Arnicae flos zijn in diverse farmacopees beschrijvingen opgenomen, waarbij de inhoud niet altijd dezelfde is. Zo is er bijvoorbeeld verschil in de definitie van het plantendeel. Deze luidt voor verschillende apothekersboeken: "de gedroogde, hele of gedeeltelijk uiteengevallen bloemhoofdjes". Volgens anderen "de straal- en schijfbloemen", waarmee duidelijk is aangegeven dat de bloembodem niet in de definitie is begrepen. In de bloembodem komen er dikwijls maden voor van een insect, het dus beter dat die bloembodems niet geplukt of verwerkt worden in preparaten.
Toepassing en gebruik
Arnicae flos, de bloemen van het Valkruid en daaruit bereide preparaten worden uitsluitend uitwendig gebruikt. Toepassing vindt Arnica dan bij de gevolgen van verwondingen en ongelukken, zoals bloeduitstortingen, verstuikingen, bij oppervlakkige ontstekingsprocessen bijvoorbeeld ten gevolge van insektensteken en bij ontstekingen van mond- en keelholte. De sesquiterpeenlactonen oa helenaline in de plant geven een scheikundige verklaring voor zijn werking. Deze stoffen hebben een ontstekingswerende werking maar kunnen ook irritatie veroorzaken. Verder wordt Arnica uitwendig als zalf of olie ook gebruikt bij reumatische klachten en bij steenpuisten.
Andere volkse toepassingen
In de volksgeneeskunde wordt Arnica, in Rusland, gebruikt bij baarmoederbloeding tijdens de geboorte en in het climacterium, en verdere toepassing vond hij bij myocarditis, hartklachten ten gevolge van arteriosclerose en bij uitputting en hartzwakte. Zelfs Goethe zou Arnica gebruikt hebben voor zijn hartproblemen. Arnica werd vroeger ook als snuiftabak gebruikt, of in tabak om te roken samen met andere kruiden.
Voor eigen gebruik is het het beste het middel te beperken tot het uitwendig gebruik bij kneuzingen, blauwe pleken en bloeduitstortingen.