KZ-syndroom, oorlogsslachtoffer
Het KZ-syndroom is een posttraumatische stressstoornis die voorkomt bij oorlogsslachtoffers. Het uit zich in lichamelijke en psychische problemen. Het gehele proces wordt onderscheiden in drie fasen. Uitputting en vroegtijdige veroudering zijn twee van de symptomen.
Wat is het KZ-syndroom?
Het KZ-syndroom wordt ook wel het concentratiekampsyndroom genoemd en komt onder andere voor bij mensen die in de oorlogsjaren in een concentratiekamp hebben gezeten. Ook komt dit syndroom voor bij soldaten of slachtoffers die de oorlog mee hebben gemaakt. Het is een angststoornis die valt onder de Posttraumatische stressstoornissen. Het KZ-syndroom is een afgeleide van deze laatste. De oorzaak is te vinden in extreme psychische en lichamelijke belasting door het verdringen van emoties en herinneringen.
Tijdens oorlogsjaren vinden er veel nare gebeurtenissen plaats. Soldaten of mensen die geplaatst werden in een concentratiekamp kregen of krijgen extra te maken met nare gebeurtenissen. Deze kunnen zoveel invloed hebben op het leven, dat het slachtoffer de herinneringen en bijbehorende emoties probeert te verdringen. Op deze manier vindt er zelfbescherming plaats. Het verdringen van deze emoties vergt echter zeer veel uitputting met lichamelijk en psychische klachten als gevolg. Hierdoor wordt het steeds moeilijker om zich aan te passen aan het dagelijkse leven.
Proces in drie fasen te onderscheiden
Het gehele proces vanaf de eerste klachten wordt in drie fasen onderverdeeld. De eerste fase heet de
alarmfase. De patiënt is rusteloos, kan slecht slapen, heeft last van nachtmerries en raakt oververmoeid. Vaak is de patiënt heel prikkelbaar. Er ontstaan lichamelijke klachten die niet direct een oorzaak lijken te hebben. Daarna volgt de
aanpassingsfase. De klachten nemen eerst af waardoor het beter lijkt te gaan. Dit is echter niet het geval want al snel lijdt de patiënt aan overactiviteit. Een depressie komt in deze fase vaak voor. Een algehele zwakte die aan blijft houden is ook een verschijnsel. De lichamelijke klachten die eerder vaag waren, keren terug en nemen in omvang toe. Deze lichamelijke klachten zijn het gevolg van psychische belasting die zo groot is geworden dat dit het functioneren van het lichaam beïnvloedt. Als laatste volgt de
uitputtingsfase. Herinneringen en emoties die in het begin van het KZ-syndroom aanwezig waren maar verdrongen werden, komen nu terug. vaak komt dit door het zien van een oorlogsfilm, een gesprek of een documentaire. Maar ook een nieuwe gebeurtenis waarbij geweld gebruikt wordt kan de herinneringen en emoties weer tot leven wekken. De patiënt lijdt aan psychische klachten en het lichaam takelt snel af door grote psychische belasting.
De tweede generatie
Kinderen die opgroeien binnen een gezin waarvan één op beiden ouders lijden aan het KZ-syndroom, hebben grote kans zelf ook slachtoffer te worden van dit syndroom. Dit heeft te maken met het gezin waarin het kind opgroeit. Een degelijk gezin wordt gekenmerkt door de volgende verschijnselen:
- De ouders hebben in niemand meer vertrouwen. Het kind wordt vaak verdacht of beschuldigd.
- De ouders zijn afhankelijk van machtstructuren en passen die vaak toe op hun kinderen.
- Kinderen van ouders met het KZ-syndroom worden overmatig vaak geconfronteerd met de gebeurtenissen uit het verleden, of er wordt totaal over gezwegen waardoor kinderen niet begrijpen waarom ouders anders reageren.
- Vaak zijn ouders niet in staat om hun kind liefde te tonen. Emotionele verwaarlozing komt vaker voor.
- Ouders hebben identiteitsproblemen, waardoor het lastig wordt om zichzelf als opvoedende ouder te zien. Kinderen van de tweede generatie hebben ook vaak te kampen met identiteitsproblemen.
- Problemen met de woedebeheersing: de ouders vallen vaker uit tegen hun kind. Ze hebben een erg kort lontje. Lichamelijke of psychische mishandeling komt vaker voor binnen deze gezinnen.
- Kinderen zijn vaak bang hun ouders pijn te doen en gedragen zich uitermate voorzichtig of zoals ze denken dat van hun verwacht wordt.
- De relatie ouder-kind is ernstig verstoord, ouders kunnen hun kind vaak moeilijk loslaten.
Belangrijk is dat kinderen die tweede-generatie-oorlogsslachtoffers zijn, geholpen worden. Groepstherapie wordt veel toegepast en is een uiterst goed werkende methode om het kind opnieuw te leren zich te hechten. Verder is het belangrijk dat deze kinderen de feiten onder ogen kunnen komen en begrip krijgen. Belangrijk is ook dat het kind minder negatief beoordeeld wordt. Een gesprek met de ouders en het leren accepteren van de ouder(s) met het KZ-syndroom is een grote stap in de juiste richting.
Het huidige KZ-syndroom
Tegenwoordig zijn er nog maar zeer weinig mensen die direct met de oorlog te maken hebben gehad en lijden aan het KZ-syndroom. Wel zijn er meer patiënten van de tweede-generatie. Deze hebben vaak te maken met allerlei psychische stoornissen zonder direct betrokken te zijn geweest bij een oorlog. Vaak lijden deze patiënten aan een posttraumatische stressstoornis die niet direct overeenkomt met het KZ-syndroom. Het is niet ondenkbaar dat tweede-generatie-oorlogsslachtoffers uiteindelijk hun eigen kinderen weer een trauma kunnen bezorgen wanneer ze geen hulp krijgen. Zo kan het syndroom, soms in mildere vorm, voort blijven bestaan van generatie op generatie. Goede begeleiding is daarom noodzakelijk.