De behandeling van diabetes type 1
De behandeling van diabetes type 1 bestaat, in tegenstelling tot de behandeling van diabetes type 2, voornamelijk uit het op een gezond peil houden van de insuline met behulp van aangepaste voeding en door het toedienen van insuline bij zichzelf. Bij mensen met diabetes type 1 maakt het lichamelijk namelijk vrijwel geen insuline meer aan.
De behandeling van diabetes type 1
Bij de behandeling van diabetes type wordt de bloedglucose gereguleerd door middel van de voeding en door het gebruik van insuline. Bij diabetes type 1 maakt het lichaam namelijk vrijwel geen insuline meer aan. Ook al let je goed op je voeding, de glucosespiegel zal altijd iets stijgen na het eten. Om deze weer naar het juiste niveau te krijgen moet je insuline toedienen. Dit gebeurt meestal door een aantal injecties met insuline per dag.
Voeding
Onze voeding bevat veel koolhydraten. Deze worden in de darm verteerd tot glucose. Daarom moet je er voor zorgen dat de hoeveelheid glucose en koolhydraten in je lichaam in balans blijft. Voor veel mensen kost dit veel moeite en het is zeker erg wennen in het begin. Je krijgt echter vanzelf inzicht in welke producten welk effect op je lichaam en geest hebben.
Behandeling met insuline
De hoeveelheid insuline wordt meestal aangegeven in grammen of milligrammen. De hoeveelheid insuline wordt uitgedrukt in 'internationale eenheden'. De insuline moet koel bewaard worden, maar wel vorstvrij. De insuline kan bijvoorbeeld bewaard worden in de koelkast. Insuline moet beschermd worden tegen direct zonlicht.
Instellen van de insuline
De golfbeweging verloopt bij iedereen iets anders. Het is belangrijk om deze golfbeweging zo precies mogelijk na te bootsen voor een optimaal behandelresultaat. Denk hierbij aan zaken als:
- De hoeveelheid injecties per dag
- Het tijdstip van het toedienen van de injecties
- Welk type insuline men gebruikt
- Hoeveel insuline men toedient
Verschillende soorten insuline
Er bestaan drie verschillende soorten insuline. Deze zijn onderverdeeld in kortwerkende insuline, middellangwerkende insuline en langwerkende insuline. Het verschil in deze soorten is dat ze niet even snel opgenomen worden in het bloed en niet even snel weer worden afgebroken. Kortwerkende insuline is gemakkelijker in te stellen dan langwerkende insuline. Er zijn ook nog voorgemengde insuline vormen.
Kortwerkende insuline:
- Humalog
- Novorapid
- Velosulin
- Actrapid
- Humuline Regular
- Insulin Insufat
- Penmix (voorgemengd)
- Insuman Rapid
Langwerkende insuline:
- Lantus
- Monotard (voorgemengd)
- Ultratard
Toedienen van insuline
Insuline wordt hoofdzakelijk toegediend door mensen met diabetes type 1. Insuline kan op verscheidene manieren toegediend worden aan het lichaamm insuline kan echter niet ingenomen worden door middel van een of tablet. De meeste mensen dienen hun insuline toe met behulp van de insulinepen.
Insuline
Onze alvleesklier geeft continu insuline af. Wanneer men echter gegeten heeft, zal de alvleesklier meer insuline afscheiden. De hoofdtaak van insuline is het binnen de perken houden van de bloedglucosewaarden.
Insuline spuiten
Insuline kan enkel met een injectie toegediend worden. Tot een aantal jaar geleden deden de meeste mensen dit met behulp van een injectiespuit. Deze bleek echter onhandig in het gebruik, daarom gebruiken de meeste mensen tegenwoordig de insulinepen. Dit apparaat vertoont veel gelijkenis met een gewone vulpen. Echter, in plaats van een schrijfpunt heeft de insulinepen een naald als punt, en in plaats van inktpatronen insuline ampullen. Deze ampul wordt meestal een patroon of penfill genoemd.
De insuline injectie wordt vlak onder de huid toegediend. De insuline kan in principe overal in de huid ingespoten worden waar een vetlaag is en waar zich geen grote bloedvaten, zenuwen, spieren en botten vlak onder de huid bevinden. De insuline komt vervolgens geleidelijk aan in het bloed terecht. De insuline wordt na verloop van tijd ook weer afgebroken door het lichaam. Daarom zijn meerdere injecties per dag noodzakelijk.
Keuze uit verschillende insulinepennen
Er zijn diverse soorten insulinepennen. Over het algemeen zijn insulinepennen merkgebonden, je kan dus niet zomaar iemand anders’ insulinepen gebruiken.
De meeste insulinepennen zijn meerdere malen bruikbaar, sommigen zijn echter zogenaamde wegwerppennen. De pennen verschillen ook in het instellen van de hoeveelheid insuline. Er bestaan ook insulinepennen zonder naald. Deze kan je gebruiken wanneer je erg bang bent van naalden. Bij dit soort insulinepennen wordt de insuline met een heel krachtige plaatselijke pomp de insuline de poriën in gespoten.
Ook insulinenaalden zijn in verschillende maten verkrijgbaar. De juiste maat hangt onder meer af van de injectieplaats, de injectietechniek en de dikte van je onderhuidse weefsel.
Hoe gebruik je een insulinepen?
- Was je handen
- Wanneer de insuline troebel is, schudt deze dan niet maar draai de pen rustig een keer of 20 om. Wanneer de insuline helder is, is deze klaar voor gebruik
- Plaats de naald op de pen
- Haal het dopje van de naald en spuit met één à twee eenheden insuline de lucht in de naald weg
- Stel de juiste hoeveelheid insuline in
- Steek de naald tot onder de huid, ongeveer tot aan het plastic uiteinde (of de naaldverkorter)
- Houdt de pen stevig vast en druk met de duim op de knop van de insulinepen
- Houdt de naald ongeveer 10 seconden in deze positie zodat er geen insuline uit de naald kan druppelen
- Trek de naald uit de huid
- Verwijder de naald direct na gebruik
Wanneer de insuline op kamertemperatuur is, je de spieren waar je gaat injecteren ontspant en je de naald snel in de huid steekt en niet meer van richting veranderd kan je de pijn enigszins beperken.
Waar je de naald in de huid brengt is onder meer afhankelijk van de soort insuline. Injecteer de insuline altijd op hetzelfde moment in hetzelfde lichaamsdeel.
- Kortwerkende insuline kan het best in de buik (maar niet in een cirkel van 5 centimeter rond de navel) of bovenarm geïnjecteerd worden
- Middelang- en langwerkende insuline kan je het best in bil of bovenbeen injecteren
- Voorgemengde insuline kan het best steeds in een ander lichaamsdeel gespoten worden. Kies bijvoorbeeld twee plaatsen en wissel deze s’morgens en s’avonds af
Gebruikte naalden kan je inleveren bij de apotheek. Insulinepennen zijn verkrijgbaar bij onder andere de diabetesverpleegkundige, de huisarts of de apotheek.
De insulinepomp
Een alternatief voor injecties met insuline is de insulinepomp. Deze pomp is erg geschikt voor mensen die lastig de juiste hoeveelheid insuline in kunnen stellen of de injecties vergeten te geven. Met de insulinepomp kan de insuline erg nauwkeurig gereguleerd worden. De insulinepomp bevat namelijk een ingebouwde injectienaald. Tijdens de maaltijd kan men bijvoorbeeld een extra dosis insuline toedienen, dit wordt een bolus genoemd.
De insulinepomp is aan te vragen bij de arts of diabetesverpleegkundige. Echter, niet iedereen komt in aanmerking voor een insulinepomp.
Voordelen insulinepomp
- De insuline kan nauwkeuriger worden toegediend
- De hoeveelheid insuline kan eenvoudig veranderd worden
- Men hoeft niet meer te injecteren
- s’Nachts wordt men ook voorzien van insuline
Nadelen insulinepomp
- De bloedglucose moet regelmatiger getest worden
- De insulinepomp kan (ongemerkt) kapot gaan
- Er kan een allergische reactie optreden
Bijwerkingen van insuline
Net als vrijwel alle andere medicijnen kan insuline bijwerkingen hebben. Deze kunnen mild of ernstiger zijn. De bijwerkingen dienen altijd serieus genomen te worden. De meeste bijwerkingen zijn tijdelijk en/of behandelbaar.
Hypo
Een hypo is een staat waarin de bloedglucose té laag is. Insuline verlaagt je bloedglucose, waardoor soms een hypo kan ontstaan. Een hypo is eigenlijk geen bijwerking, maar een te sterke werking van de insuline.
Lipoatrofie
Bij Lipoatrofie wordt de vetlaag onder de huid dunner. Dit komt voornamelijk op de plaatsen in de huid waar je de insuline toedient voor. Lipoatrofie kan ontstaan wanneer je lang insuline gebruikt en vaak op dezelfde plaatsen de insuline toedient. Je kunt dit voorkomen door niet altijd op exact dezelfde plaats je insuline toe te dienen.
Lipohypertrofie
Bij lipohypertrofie wordt de huid dikker op de plaatsen waar men de insuline toedient. Dit komt omdat er zich onder de huid littekenweefsel vormt. Het inspuiten van insuline kan op deze plaatsen bemoeilijkt worden door de dikkere huid. De insuline wordt ook niet meer geleidelijk aan het bloed afgegeven, waardoor er schommelingen in de bloedglucosepiegel kunnen ontstaan.
Insulineallergie
Sommige mensen vertonen een allergische reactie op insuline. Hierbij kan de huid rood worden, opzwellen, gaan jeuken en pijn doen. Soms verdwijnen de klachten wanneer men op een ander type insuline over gaat, en anders wanneer de hoeveelheid insuline langzaam opgebouwd wordt. Heel zelden moet je behandeld worden met antihistaminica.
Lees verder