Vetpercentage meten: welke methode?
Het meten van het vetpercentage kan zowel voor iemand die wil afvallen, als voor iemand die aan bodybuilding doet, belangrijk zijn. Er zijn verschillende manieren om het lichaamsvetpercentage te meten. Niet elke vetmeting is even nauwkeurig, maar kan bij consequent gebruik wel een goede indicatie geven van de verbetering.
Gezond vetpercentage
Wie wil afvallen, wil vet verliezen. Een bodybuilder wil een zo laag mogelijk vetpercentage zodat de definitie en kwaliteit van de spieren goed te zijn is. Een gezond vetpercentage ligt bij mannen tussen de 15% en 20% en bij vrouwen tussen de 25% en 30%. Bodybuilders streven naar een veel lager vetgehalte. Naarmate je ouder wordt zal het lichaamsvet eerder naar de 20% (mannen) en de 30% (vrouwen) gaan. In de vetmassa vindt er nauwelijks stofwisseling plaats, terwijl de verbranding met name in de spiermassa gebeurt. Vet wat zich op de buik afzet, geeft een verhoogd gezondheidsrisico.
Lichaamsvetpercentage meten
Er zijn verschillende methodes om het vetpercentage te meten. Het
daadwerkelijke vetpercentage meten zal met de gebruikelijke methodes niet gaan. De uitkomst van dergelijke methodes is altijd een benadering van het werkelijke lichaamsvet. Eén van de methodes die als meest nauwkeurig wordt gezien, is de
onderwaterweegmethode. Zoals de naam al zegt, vind er een weging plaats in een grote bak water. Deze vetmeting is zeer duur, kan moeilijk zijn voor de persoon die gewogen wordt en kun je niet overal laten doen. Daarnaast bestaat er nog de
DEXA methode. Bij deze methode wordt het lichaam gescand, en is daarom minder belastend voor de persoon. Maar ook deze methode is zeer duur en wordt op weinig plekken gedaan (vooral ziekenhuizen).
Consequente en juiste uitvoering van de vetmeting
Toch zijn andere methodes wel degelijk bruikbaar om mee te werken. De uitkomst komt vaak zeer dicht in de buurt bij het daadwerkelijke vetpercentage. Als een vetmeting op de juiste manier en elke keer consequent wordt uitgevoerd, zegt het resultaat iets over de werkelijke vooruitgang. De afwijking van het daadwerkelijk vetpercentage zal niet heel groot zijn, afhankelijk van de methode. Door regelmatig te meten, kun je zien of er progressie is.
Voorbeeld: Bij meting weegt iemand 70 kilo en heeft een vetpercentage van 34%. Na een maand weegt iemand 66 kilo en heeft nog steeds een vetpercentage van 34%. De uitkomst van de meting is een percentage, dus een verhouding. Bij de eerste meting had deze persoon (0,7 x 34) = 23,8 kilo vet en bij de tweede meting (0,66 x 34) = 22,44 kilo vet. Het verlies zal verder zitten in verlies van vocht (het bekende 'vocht vasthouden') en verlies aan spiermassa.
Een bodybuilder zal verlies aan spiermassa willen voorkomen. Verlies van kilo's is in die zin minder belangrijk, het gaat om behoud van spiermassa en vet verliezen.
De BIA-methode
Bij de BIA-methode wordt de elektrische weerstand in het lichaam gemeten. Via de elektrodes wordt een klein signaal door het lichaam geleid, meestal via voeten en/of handen. Doordat lichaamsvet een andere weerstand heeft dan bijvoorbeeld spiermassa, kan het apparaat het vetpercentage meten. Bij de apparaten die alleen via de handen meten, wordt enkel het vetpercentage van het bovenlichaam gemeten. Om het vetpercentage van het totale lichaam te meten, bestaat er de weegschaal die via voeten en handen meet. Deze weegschalen zijn er in verschillende prijsklassen, maar zijn goed betaalbaar. Deze weegschaal meet naast gewicht, ook vaak het orgaanvet, vochtpercentage, spiermassa en rekent BMR en BMI uit.
Belangrijk bij deze methode is dat er van te voren niet gegeten en gedronken wordt. Dit kan het meten van de weerstand beïnvloeden. Daardoor kan het vetpercentage te veel afwijken en dus onnauwkeurig zijn.
Deze methode is minder geschikt voor bodybuilders.
Vetmeting met de huidplooitang
De huidplooimeting staat bekend als een goede nauwkeurige methode. Daarbij is wel van belang dat de persoon die de meting uitvoert, weet waar hij de huidplooi moet meten en dit consequent bij elke meting op dezelfde plek doet. Daarnaast is de huidplooitang in verschillende kwaliteiten beschikbaar. Voor een goede meting, is dus een kwalitatief goede tang nodig.
Meestal wordt er op vier plekken gemeten. Maar er wordt ook wel eens op drie of zeven plekken gemeten. Bij vier punten wordt er gemeten op de biceps, de triceps, op de rug en op de buik. Op die plek wordt er een huidplooi gepakt met de tang. De tang meet de dikte van de huidplooi. Het totaal van het aantal punten, staat dan voor het percentage. Het puntentotaal staat in relatie tot leeftijd en geslacht en staat in de bijgeleverde tabel van de huidplooitang.
Deze methode kan als minder plezierig worden beschouwd, doordat iemand aan je moet zitten om je te kunnen meten. Daarnaast is het klemmen van de huidplooi in de tang niet altijd even plezierig.
Deze methode is minder geschikt voor mensen met zwaar overgewicht.
Lees verder