Brown-syndroom: Oogbewegingsstoornis
Het Brown-syndroom, beschreven door Dr. Harold W. Brown in 1950, is ook bekend als het bovenste schuine peesschede syndroom. Het is een meestal congenitale oogbewegingsstoornis aan één of beide ogen. De bovenste schuine spier/pees (aan de buitenkant van de oogbol) is niet in staat om zich goed te ontspannen en kan bijgevolg niet vrij bewegen. Dit brengt voor de patiënt een aantal consequenties met zich mee.
Epidemiologie Brown-syndroom
De frequentie van deze aandoening is 1 op 400-450 patiënten met
scheelzien (strabismus). Er is geen raciale voorliefde bekend. Negentig procent van de patiënten hebben slechts één aangetast oog, vaak het rechteroog.
Oorzaken oogbewegingsstoornis
Het Brown-syndroom is mogelijk bij de geboorte aanwezig (congenitaal) maar de oogafwijking presenteert zich eveneens op latere leeftijd. Diverse oorzaken liggen aan de basis van het syndroom van Brown. De bovenste schuine spier ontspant zich niet goed waardoor het oog wordt tegengehouden wanneer de patiënt omhoog kijkt. Soms is de pees van de oogspier fout aangelegd. Bij de verworven vorm ontstaat er een zwelling op de pees van de schuine oogspier door bijvoorbeeld een
ontsteking. De verworven vorm presenteert zich ook na een operatie, in combinatie met
auto-immuunaandoeningen of na een
oogtrauma waarbij een stomp voorwerp de oogkas in de bovenste hoek in de buurt van de neus raakt. Dit is een katrolvormig lichaamsdeel in de orbita (oogkas) waarover de bovenste schuine oogspier (musculus obliquus superior bulbi) verloopt. Soms blijft de oorzaak bij een patiënt ongekend.
Erfelijkheid
Slechts zeer sporadisch zijn er erfelijke gevallen van het Brown-syndroom beschreven in de medische literatuur. De meeste gevallen ontstaan immers zonder familiale geschiedenis.
Symptomen
Doordat de schuine spier zich niet goed ontspant, is het voor de patiënt moeilijk om het aangetaste oog naar boven en naar de richting van de neus te bewegen. De ogen zien er in de meeste gevallen wel normaal uit. De patiënt houdt zijn hoofd wat scheef en heft zijn kin om prettiger te zien als hij naar boven of naar de richting van de neus kijkt. Beweegt hij zijn oog namelijk naar de zijkant, dan gaat één oog hoger staan dan het andere oog, vooral wanneer de patiënt iets opzoekt. Vaak wordt ten onrechte aangenomen dat het hogere oog het abnormale oog is, maar het is juist het onderste oog dat is aangetast. De patiënt is door het Brown-syndroom namelijk met het aangetaste oog niet in staat om iets op te zoeken wat boven hem staat, en hij kan evenmin naar de richting van de neus kijken. Daarom blijft het ook wat “hangen”. Het aangetaste oog is als het ware “vastgebonden” door de strakke bovenste schuine pees. De afwijking is tot slot constant of intermitterend.
Diagnose en onderzoeken
De oogarts stelt de diagnose via een klinisch onderzoek waarbij hij kijkt naar de kijkbeweging van de patiënt. Bij het Brown-syndroom gebruikt de patiënt een
abnormale hoofdpositie om de ogen beter samen te laten werken. Soms blijft het aangetaste oog vast hangen als het gedurende langere tijd omhoog of omlaag kijkt. Als het oog dan los komt, is er een “klik” te horen wat bij de patiënt gepaard gaat met
pijn en/of ongemak. Het Brown-syndroom is bij een kind vlotter te diagnosticeren omdat kinderen meer dan volwassenen omhoog kijken.
Indeling
Het Brown-syndroom is ingedeeld volgens de ernst. In milde gevallen is er een verminderde mogelijkheid om te kijken met het aangedane oog. In ernstige gevallen draait het oog naar beneden omdat het oog naar binnen beweegt, en gebeurt dit eveneens wanneer de patiënt recht vooruit kijkt.
Behandeling aandoening
Soms treedt een spontane verbetering op bij verworven en intermitterende gevallen. Dan is een behandeling niet nodig. Gewoonlijk is de oogafwijking permanent bij de aangeboren vorm van het Brown-syndroom.
De behandeling voor het Brown-syndroom is verder afhankelijk van de oorzaak en de ernst van de bewegingsstoornis. Bij milde gevallen is het enkel nodig om de patiënt regelmatig oogheelkundig te onderzoeken. Bij jongere kinderen controleert de oogarts de
gezichtsscherpte en de mogelijkheid om beide ogen op hetzelfde moment te gebruiken. Bij kinderen is spontaan herstel vrij goed mogelijk. Een lui oog ontwikkelt zich vrij snel door de afwijkende oogstand; daarom is het soms nodig om het goede oog af te plakken en het aangetaste oog te stimuleren.
Bij patiënten waarbij het syndroom recent verworven of traumatisch is, gebeurt veelal een chirurgische ingreep. Bij het ontstekingsgerelateerde Brown-syndroom gebruikt de oogarts systemische en lokaal geïnjecteerde
corticosteroïden. Niet-steroïdale anti-ontstekingsmiddelen (
NSAID's) brengen eveneens soelaas. In enkele situaties is een chirurgische ingreep ook vereist. Soms lijdt aan patiënt namelijk aan
dubbelzien (
medische term is "diplopie"). Of soms is zijn hoofdpositie dermate uitgesproken of afwijkend waardoor nekklachten ontstaan. Soms ziet hij scheel door enkel maar vooruit te kijken. En dan is het ook mogelijk dat de samenwerking tussen de ogen verslechtert. Soms zijn meerdere operaties nodig voor een optimale behandeling.
Lees verder