Darmtrainingsprogramma voor een regelmatig stoelgangspatroon
Het aanhouden van een regelmatig ontlastingspatroon is cruciaal om de kans op succes van een darmtrainingsprogramma te verhogen. Het is belangrijk dat de patiënt een vaste tijd voor de dagelijkse stoelgang vaststelt. Deze tijd moet dagelijks goed uitkomen en passen binnen het dagelijkse schema. De ideale tijd voor een stoelgang is doorgaans twintig tot veertig minuten na een maaltijd, omdat het eten de darmactiviteit stimuleert. Sommige patiënten ervaren een onregelmatig stoelgangspatroon, bijvoorbeeld door ernstige constipatie of een onvrijwillig en plotseling verlies van stoelgang (fecale incontinentie). Verschillende aandoeningen kunnen leiden tot deze ontlastingsproblemen. Patiënten met dergelijke darmproblemen kunnen baat hebben bij een combinatie van darmtraining, bekkenbodemspieroefeningen en/of biofeedbacktherapie. De meeste patiënten kunnen binnen enkele weken een regelmatig stoelgangspatroon bereiken dankzij een goed uitgevoerd darmtrainingsprogramma.
Indicatie van darmtrainingsprogramma
Darmtraining is nuttig bij de behandeling van de volgende aandoeningen of problemen:
- ernstige constipatie fecale incontinentie: Hierbij verliest de patiënt de controle over de darmfunctie, wat kan leiden tot onverwachte stoelgang. Dit kan variëren van lekkende ontlasting en het passeren van gas tot het volledig verliezen van controle over de stoelgang.
Deze problemen kunnen het gevolg zijn van
hersen- en zenuwproblemen (zoals bij
multiple sclerose), emotionele problemen, schade aan het ruggenmerg, eerdere operaties, een bevalling of overmatig gebruik van
laxeermiddelen.
Doel: Regelmatig stoelgangspatroon
Een darmtrainingsprogramma bevat verschillende stappen om een
regelmatig stoelgangspatroon te verkrijgen. De meeste patiënten zullen binnen enkele weken een regelmatig stoelgangspatroon ontwikkelen. Sommige patiënten moeten mogelijk laxeermiddelen gebruiken in combinatie met darmtraining.
Voor het darmtrainingsprogramma
Voordat met het darmtrainingsprogramma wordt begonnen, ondergaat de patiënt een lichamelijk onderzoek. Dit onderzoek helpt de arts bij het opsporen van de oorzaak van fecale incontinentie. Aandoeningen die gecorrigeerd kunnen worden, zoals
fecale impactie (vastzittende, droge, harde ontlasting) of infectieuze diarree, worden tijdens dit onderzoek behandeld. De arts gebruikt de stoelgangsgeschiedenis en informatie over de levensstijl als leidraad voor het instellen van nieuwe stoelgangpatronen.
Darmtraining
Aanpassingen in voeding
Door de volgende voedingsveranderingen door te voeren, kunnen patiënten een normale, zachte, omvangrijke ontlasting verkrijgen die gemakkelijk door de darmen passeert:
- vezelrijk voedsel eten, zoals volkoren granen, verse groenten en bonen producten met psyllium, zoals Metamucil, consumeren om de ontlasting zachter te maken dagelijks twee tot drie liter vocht (bij voorkeur water) drinken, tenzij de patiënt een medische aandoening heeft die de vochtinname beperkt.
Patiënten dienen
diarree en constipatie te vermijden. Het consumeren van gekruid voedsel, overmatig rauw fruit en groenten, en alcohol (voornamelijk bier) kan snel diarree veroorzaken. Ook het gebruik van
antibiotica en sommige andere
medicijnen kan leiden tot darmproblemen. Constipatie wordt vaak veroorzaakt door witte
rijst, wit brood en bananen.
Bekkenbodemspieroefeningen
Oefeningen om de rectale spieren te versterken zijn nuttig voor de darmcontrole bij patiënten met een slecht functionerende rectale sluitspier. Bekkenbodemspieroefeningen, die de bekken- en rectale spiertonus verbeteren, zijn oorspronkelijk ontwikkeld om incontinentie bij vrouwen na de bevalling te behandelen. Voor een succesvol resultaat moeten patiënten de juiste techniek gebruiken en zich aan een regelmatig oefenprogramma houden. De arts of fysiotherapeut geeft instructies over het uitvoeren van bekkenbodemspieroefeningen.
Biofeedback
Biofeedback biedt patiënten geluids- of visuele informatie over lichamelijke functies. Voor patiënten met fecale incontinentie helpt biofeedback bij het versterken van de rectale sluitspier. Een rectale plug wordt gebruikt om de sterkte van de rectale spieren te meten. Een bewakingselektrode wordt op de buik geplaatst en de rectale plug wordt op een computermonitor bevestigd. Op het scherm verschijnt een grafiek met rectale en buiksamentrekkingen. De patiënt leert hoe hij de rectale spier rond de rectale plug moet aanspannen, en het computerscherm controleert de uitvoering. Gewoonlijk verbeteren de symptomen na drie sessies.
Digitale stimulatie (toucheren)
Digitale stimulatie verwijst naar het activeren van de stoelgang met behulp van een
vinger. De patiënt steekt een gesmeerde vinger in de anus en beweegt deze in een cirkel totdat de sluitspier ontspant, wat enkele minuten kan duren. Na digitale stimulatie gaat de patiënt in een normale positie zitten om de stoelgang te maken. Het is aan te raden om te ontspannen tijdens het zitten op het toilet, bijvoorbeeld door iets te lezen. Als er binnen twintig minuten na digitale stimulatie geen ontlasting plaatsvindt, herhaalt de patiënt het proces. Het kan nuttig zijn om de buikspieren aan te spannen en voorover te buigen om de druk in de buik te verhogen, wat kan helpen bij het ledigen van de darmen. Digitale stimulatie dient dagelijks te worden uitgevoerd totdat een regelmatig stoelgangspatroon is bereikt. Daarnaast kunnen zetpillen (glycerine of bisacodyl) of kleine klysma’s worden gebruikt om de stoelgang te stimuleren. Sommige patiënten vinden het nuttig om warm
pruimensap of fruitnectar te drinken om de ontlasting te activeren.
Complicaties en preventie
Het negeren van een consistent ontlastingspatroon of het niet opvolgen van de aanbevolen behandelingen kan leiden tot ernstige complicaties zoals chronische constipatie, fecale impactie, of verdere verslechtering van fecale incontinentie. Het is belangrijk om de voorgeschreven behandelingen en zelfzorgmaatregelen nauwkeurig op te volgen om deze complicaties te voorkomen. Regelmatige follow-up bij de arts of zorgverlener is essentieel voor het monitoren van de voortgang en het aanpassen van het behandelplan indien nodig.
Lees verder