Congenitaal hyperinsulinisme: Episodes van lage bloedsuiker
Insuline is een hormoon dat nodig is om de bloedsuikerspiegel onder controle te houden. Congenitaal hyperinsulinisme is een genetische aandoening waarbij de insulinecellen van het pancreas (bètacellen) te veel insuline afscheiden. Dit resulteert al vanaf de geboorte in afleveringen van te lage bloedsuikerwaarden. Patiënten met de aandoening kampen met onder andere weinig energie en moeilijk eten, maar bij herhaalde afleveringen treden ernstigere complicaties op zoals hersenschade. De behandeling hangt af van het type, maar meestal bestaat de behandeling uit medicatie en/of chirurgie. Soms verdwijnen de symptomen bij een ander type van de ziekte. De prognose is variabel en afhankelijk van welk gen aangetast is.
Epidemiologie
Congenitaal hyperinsulinisme is een zeldzame aandoening die 1 op 25.000 tot 50.000
baby's treft. Het komt wereldwijd voor, maar de frequentie kan variëren afhankelijk van de populatie en genetische achtergrond. In sommige bevolkingsgroepen kan het voorkomen met een hogere frequentie, afhankelijk van de prevalentie van genetische mutaties die betrokken zijn bij de aandoening.
Oorzaken van congenitaal hyperinsulinisme
Genetische veranderingen
Insuline wordt geproduceerd en afgegeven door de
alvleesklier (pancreas). Insuline verwijdert overtollige suiker (in de vorm van glucose) uit de bloedbaan door glucose in cellen over te brengen om als energie te gebruiken. Congenitaal hyperinsulinisme is het gevolg van mutaties (wijzigingen) in ten minste twaalf genen die de afgifte (secretie) van insuline reguleren, geproduceerd door bètacellen in het pancreas. Mutaties in het ABCC8-gen zijn de meest voorkomende bekende oorzaak van de aandoening. Minder vaak zijn mutaties in het KCNJ11-gen aanwezig bij patiënten met congenitaal hyperinsulinisme. Mutaties in elk van de andere genen die bij deze aandoening betrokken zijn, zijn slechts voor een klein percentage van de gevallen verantwoordelijk. Er zijn verschillende typen congenitaal hyperinsulinisme op basis van het getroffen gen.
Door de genetische veranderingen ontstaat een overmatige secretie van insuline uit bètacellen. Deze overmatige secretie heeft tot gevolg dat glucose snel uit de bloedbaan wordt verwijderd en in weefsels zoals de
spieren, de
lever en vet wordt overgebracht. Een tekort aan glucose in het bloed leidt tot frequente
hypoglykemie (verlaagde bloedsuikerwaarden) bij patiënten met congenitaal hyperinsulinisme. Door onvoldoende bloedglucose krijgen ook de
hersenen onvoldoende energie.
Bij ongeveer de helft van de patiënten met congenitaal hyperinsulinisme is de oorzaak onbekend.
Overervingspatroon
Het overervingspatroon hangt af van de vorm van de aandoening maar is meestal autosomaal recessief, wat betekent dat beide kopieën van het gen in elke cel mutaties hebben. Minder vaak is het overervingspatroon autosomaal dominant, wat betekent dat één kopie van het veranderde gen in elke cel voldoende is om de aandoening te veroorzaken.
Risicofactoren
Het risico op congenitaal hyperinsulinisme is hoger als er een familiegeschiedenis is van de
aangeboren aandoening. Daarnaast kunnen genetische factoren een rol spelen, vooral in families met een bekende geschiedenis van genetische aandoeningen die invloed hebben op de insulineproductie en -afgifte.
Symptomen: Afleveringen van lage bloedsuikerspiegel
De ernst van congenitaal hyperinsulinisme varieert van mild tot ernstig en kan ook verschillen tussen familieleden.
Patiënten met deze aandoening hebben frequente afleveringen van lage bloedsuikerspiegel (hypoglykemie). Bij ongeveer 60% van de zuigelingen ontstaan deze hypoglycemische episodes in de eerste levensmaand. Bij andere patiënten ontstaan de tekenen van hypoglykemie pas in de vroege kinderjaren. De episodes kunnen ook optreden na het eten (en dus niet alleen na vasten of sporten zoals bij klassieke hypoglykemie).
Bij baby’s en jonge kinderen kenmerken deze afleveringen zich door de volgende mogelijke tekenen:
Een bloedonderzoek is noodzakelijk /
Bron: Frolicsomepl, Pixabay
Alarmsymptomen
Bij patiënten met congenitaal hyperinsulinisme kunnen alarmsymptomen optreden die wijzen op ernstige hypoglykemie of andere complicaties. Deze symptomen omvatten:
- Bewustzijnsverlies
- Epileptische aanvallen
- Verwardheid
- Ongewone vermoeidheid
- Onregelmatige ademhaling
Bij het optreden van deze symptomen is het cruciaal om onmiddellijk medische hulp in te roepen om verdere complicaties te voorkomen.
Diagnose en onderzoeken
Nadat de arts de ouders heeft bevraagd over de symptomen van het kind en de familiale geschiedenis heeft nagevraagd, voert hij een lichamelijk onderzoek uit. Vervolgens is een
bloedonderzoek nodig om de glucosespiegels te controleren. Een glucagonstimulatietest is ook vereist. Bij dit onderzoek wordt insuline geblokkeerd en treedt een afgifte van glucose op. Als er dan een toename van glucose is, kan dit wijzen op de aangeboren afwijking. Een genetisch onderzoek bepaalt het getroffen gen. Dit gebeurt met behulp van een bloedonderzoek of een speekselcultuur.
Behandeling
De behandeling hangt af van het type (welke genmutatie aanwezig is) en de ernst van de tekenen. Sommige typen congenitaal hyperinsulinisme verdwijnen spontaan en dan is verdere zorg niet nodig. Andere typen zijn ernstig of permanent. Wanneer behandeling nodig is, moet deze zo snel mogelijk worden opgestart om het risico op complicaties te minimaliseren. Lage glucosewaarden kunnen namelijk schade aan de groeiende hersenen veroorzaken.
Medicatie
Als congenitaal hyperinsulinisme aanwezig is, is een behandeling nodig om de bloedglucose op een veilig niveau te houden. De ouders moeten het kind regelmatig voeden. Verder krijgt een baby een hoge dosis glucose via tabletten of een drankje of intraveneus (via een ader) toegediend. Frequente bloedglucosetesten zijn eveneens nodig. De arts zet ook
medicatie in om de lever glucose te laten afgeven en de afgifte van overtollige insuline te remmen.
Chirurgie
Chirurgie kan soms nodig zijn om patiënten met deze typen onder controle te houden. Bij een operatie verwijdert de arts de alvleesklier gedeeltelijk (pancreatectomie). Dit vermindert de hoeveelheid insuline die de alvleesklier kan produceren. Voor sommige patiënten is een operatie een remedie. Bij anderen verminderen hierdoor de afleveringen van een lage bloedglucose.
Prognose
De vooruitzichten hangen sterk af van de vorm (ernst) van congenitaal hyperinsulinisme. De meest ernstige complicatie op lange termijn is hersenschade. Kinderen met ernstige symptomen die een chirurgische ingreep hebben ondergaan om het pancreas bijna volledig te verwijderen, blijven het risico lopen op hypoglykemie. Af en toe is een tweede of derde operatie nodig. De hypoglykemie na de operatie is meestal gemakkelijker onder controle te krijgen dan voorafgaand aan de operatie. Kinderen met kleinere letsels die een gedeeltelijke verwijdering van het pancreas hebben ondergaan, genezen soms van hun ziekte; zij hebben dan geen verhoogd risico op
diabetes mellitus.
Complicaties
Herhaalde afleveringen van een lage bloedsuiker, langdurige episodes of een extreem lage bloedsuikerwaarde verhogen het risico op ernstige complicaties zoals:
- Ademhalingsproblemen
- Cognitieve vertragingen
- Een coma
- Een langzame groei
- Een slechte motorische coördinatie
- Ongewone slaapproblemen
- Aanvallen van angst of paniek
- Hersenschade
Preventie
Congenitaal hyperinsulinisme kan niet worden voorkomen. Echter, een vroege diagnose en een snelle behandeling kunnen helpen bij het verminderen van ernstige gevolgen en het verbeteren van de levenskwaliteit. Genetische expertise is ook een optie voor ouders met een familiegeschiedenis van de aandoening. Hierdoor kan men beter voorbereid zijn en de juiste beslissingen nemen omtrent zorg en behandeling.
Lees verder