Uitwendige bestraling van baarmoederhalskanker
Enkele behandelingen zijn mogelijk bij baarmoederhalskanker: chirurgie, chemotherapie, hyperthermie en/of radiotherapie. Meestal volgt er een combinatie van in- en uitwendige radiotherapie. Radiotherapie vernietigt de eventueel overgebleven tumorresten nadat de tumor chirurgisch verwijderd is. Door de uitwendige bestraling raakt het DNA beschadigd, waardoor de tumorcellen - in tegenstelling tot gezonde cellen - zich niet meer kunnen herstellen. Het bestralingsapparaat waarmee een baarmoederhalskankerpatiënt uitwendig bestraald wordt, heet een lineaire versneller. Vaak krijgt de patiënt eerst een vaginale marker geïmplanteerd alvorens de bestraling door kan gaan.
Gesprek met radiotherapeut
Voordat de bestralingsbehandeling begint, krijgt de patiënt met
baarmoederhalskanker (
abnormale vaginale bloedingen en een
vaginale afscheiding) altijd eerst een afspraak bij de radiotherapeut op de polikliniek. De radiotherapeut geeft de patiënt informatie over de behandeling en er is ruimte om vragen te stellen. Soms krijgt de patiënt ook een lichamelijk onderzoek. Na dit gesprek start de voorbereiding op de bestralingsbehandeling.
Voorbereiding: CT-scan
Praktisch
De
CT-scan duurt twintig tot dertig minuten. Voor het maken van de CT-scan, krijgt de patiënt een drinkinstructie. De blaas moet namelijk vol zijn. Deze instructie dient de patiënt nauwgezet op te volgen bij het maken van de CT-scan en bij alle bestralingen om zo weinig mogelijk last van bijwerkingen te krijgen.
CT-scan zelf
De houding is bij het maken van de CT-scan van primordiaal belang. Deze dient hetzelfde te zijn als later tijdens de bestraling. De laboranten geven de patiënt daarvoor duidelijke aanwijzingen. Meestal moet de patiënt op de buik liggen op een bellyboard, een soort plank. De buik van de patiënt ligt namelijk in een opening waardoor de dunne darmen zoveel mogelijk buiten het bestralingsgebied vallen. Soms echter is een rugligging nodig. De patiënt krijgt tijdens de scan een infuus met contrastvloeistof. Daarna brengt de laborant een dun plastic buisje in, een zogenaamde vaginale marker. Hiermee kan de laborant op de scan de baarmoedermond en de lengte van de vagina bepalen. De laboranten tekenen met behulp van laserlicht met een viltstift lijnen op de huid van de patiënt. De patiënt kan hierdoor steeds in dezelfde houding gelegd worden tijdens de bestraling. Tijdens het maken van de CT-scan verlaten de laboranten de ruimte. Zij kunnen de patiënt via een raam en beeldscherm goed in de gaten houden. De patiënt moet blijven stilliggen tijdens de scan, maar kan wel gewoon ademen. Omdat de viltstiftlijnen op de huid verdwijnen, worden na de CT-scan op een aantal plaatsen zo weinig mogelijk blijvende tatoeagepuntjes geplaatst. Dit voelt aan als een speldenprikje en is niet pijnlijk. Na het maken van de CT-scan kan de patiënt meteen naar huis.
Bestralingsplan maken
Nadat de CT-scan is gemaakt, bekijkt de radiotherapeut de afbeeldingen die met de CT-scan zijn gemaakt. Hij duidt hierop het te bestralen gebied alsook de gezonde organen aan. Hierbij gebruikt hij ook alle resultaten en beelden uit eerder gevoerde onderzoeken. Daarna maken de laboranten met behulp van de ingetekende CT-plaatjes een bestralingsplan. Hierbij poogt de laborant steeds om het doelgebied zo goed mogelijk te bestralen alsook uiteraard om zo weinig mogelijk gezonde organen in de omgeving aan te tasten. De radiotherapeut krijgt het behandelplan van de laborant ter goedkeuring. Als deze akkoord is met het plan, wordt het besproken met de andere radiotherapeuten en nagerekend door de klinisch fysicus.
Bestraling
Praktisch
Duur van de ganse bestralingsbehandeling
De duur van de gehele bestralingsbehandeling is afhankelijk van het soort tumor, de plaats van de tumor en het doel van de bestraling. Meestal omvat de behandeling 23 tot 35 bestralingen met een maximum van zeven weken. De patiënt wordt meestal vier tot vijf keer per week bestraald. Als er nog andere technieken gebruikt worden voor, tijdens of na de bestralingsserie, zoals bijvoorbeeld inwendige bestraling of hyperthermie, bespreekt de radiotherapeut dit vooraf uitgebreid met de patiënt. In principe worden de
baarmoeder, het bovenste deel van de vagina, de eierstokken, de
eileiders en de
lymfeklieren in het bekken bestraald.
Duur van een bestralingssessie
De bestraling gebeurt meestal vanuit diverse richtingen. De bestralingstijd per richting duurt van enkele tientallen seconden tot enkele minuten. Tijdens de bestraling maakt de radiotherapeut foto’s om te controleren of de ligging van de patiënt hetzelfde is als die op de CT-scan. De kwaliteit van deze foto’s is niet geschikt om het resultaat van de straling te kunnen beoordelen. De totale behandelsessie kent een duurtijd tussen de tien en vijftien minuten.
Bestraling zelf
Voor elke bestraling meldt de patiënt zich bij de balie en komt hij terecht in de wachtruimte. Een laborant haalt de patiënt op uit de wachtruimte. De laborant geeft de patiënt uitleg over de gang van zaken rond het bestralingstoestel als hij voor het eerst een bestralingssessie moet ondergaan. De patiënt hoort eveneens welke kledingstukken hij in de kleedruimte moet uittrekken voordat de bestraling begint. Nadat de patiënt de kleedruimte verlaat, loopt hij met de laborant door een gang naar de bestralingsruimte. Deze gang zorgt ervoor dat de straling van het bestralingstoestel niet in andere ruimtes kan komen. Twee laboranten vangen de patiënt op in de bestralingsruimte. Deze laboranten helpen de patiënt om op dezelfde manier op de behandeltafel te liggen als bij het maken van de CT-scan. Met behulp van de tatoeagepuntjes op de huid kan dit heel precies gebeuren. Daarna brengen de laboranten het bestralingstoestel in de juiste startpositie. Het apparaat draait om de patiënt heen, maar raakt de patiënt niet. De laboranten verlaten de ruimte en de bestraling begint. Tijdens de bestraling is het belangrijk dat de patiënt goed stil blijft liggen. Camera’s houden de patiënt de hele tijd goed in de gaten. Ook de laboranten kunnen de patiënten steeds zien. Als de bestraling klaar is, komen de laboranten de bestralingsruimte weer in en kan de patiënt weer terug naar de kleedruimte.
Na de bestraling
Als de behandeling klaar is, krijgt de patiënt meestal nog één of meer controleafspraken bij de radiotherapeut en bij de arts die de patiënt heeft doorverwezen. Veelal gaat
radiotherapie (
medische term: behandeling via bestraling) gepaard met chirurgie en/of
chemotherapie.
Bijwerkingen
De radiotherapeut bespreekt met de patiënt hoe hij het beste omgaat met de bijwerkingen en schrijft soms medicijnen voor om de klachten te verminderen.
Veel voorkomende bijwerkingen bij een baarmoederhalsbestraling zijn:
- Fibrose: Door een toename van bindweefsel in het bestraalde gebied, gaat het weefsel vaster aanvoelen.
- Haaruitval: Afhankelijk van de dosis kan een gedeelte van het schaamhaar gedeeltelijk of voorgoed uitvallen.
- Huid: Op de bestraalde plek ontstaat een rode of donker verkleurde huid.
- Irritatie slijmvlies van de vagina: Doordat het slijmvlies van de vagina geïrriteerd is, is vaginale afscheiding mogelijk.
- Irritatie van de darm, de blaas en de plasbuis: De patiënt krijgt hierdoor bijvoorbeeld meer of dunnere ontlasting. Ook kan de patiënt pijn krijgen bij het plassen en moet hij misschien vaker plassen (pollakisurie), met name ’s nachts (nycturie). Krampen in de buik komen eveneens voor. Soms kan dit permanent zijn.
- Misselijkheid: Misselijkheid komt regelmatig voor en treedt geleidelijk op tijdens de behandeling.
- Vaginale problemen: Kans op een blijvende vernauwing en verkorting van de vagina met verklevingen en vaginale droogheid. Dit is vooral het geval bij een combinatie van in- en uitwendige bestraling.
- Vermoeidheid: Vermoeidheid komt regelmatig voor en treedt geleidelijk op tijdens de behandeling.
- Vervroegde pvergang: Bij bestraling van de eierstokken komt de patiënt in de overgang terecht. In sommige gevallen verplaatst de chirurg tijdens de ingreep bij het verwijderen van de tumor, de eierstokken zodat deze buiten het bestralingsgebied vallen.
Het merendeel van deze bijwerkingen ontstaat in de loop van de bestralingsperiode en verdwijnen meestal geleidelijk twee tot drie weken na de laatste bestraling. Het ontstaan van andere bijwerkingen hangt af van de plaats van het bestralingsgebied en vindt alleen plaats op de plekken waar bestraald wordt.
Tips en adviezen
Een
gezonde en evenwichtige voeding is natuurlijk belangrijk. Stoppen met
roken is verder aanbevolen.
Roken beïnvloedt tijdens de bestralingsbehandeling het effect van de behandeling namelijk nadelig. Bovendien veroorzaakt roken meer bijwerkingen. Tot slot beweegt de patiënt best voldoende. Dit zorgt voor een regelmatig ontlastingspatroon.
Lees verder