Urodynamisch onderzoek (UDO): Onderzoek van blaasfunctie
Via een urodynamisch onderzoek (UDO) onderzoekt de uroloog de functie van de blaas en het afsluitmechanisme. Dit inwendig onderzoek is nodig als er plasklachten zijn zoals ongewild urineverlies (incontinentie), bedwateren, een overactieve blaas, niet in staat zijn uit te plassen, bemoeilijkt plassen (obstructie) of neurologische aandoeningen. Het onderzoek is niet pijnlijk maar is soms onaangenaam voor de patiënt. Met de onderzoeksresultaten is de uroloog in staat om de patiënt een gericht behandeladvies te geven.
Functie van het urodynamisch onderzoek
De arts onderzoekt diverse aspecten via een UDO:
- de druk in de blaas,
- de druk waarmee de urinebuis de blaas afsluit,
- de eventuele oorzaak van urineverlies,
- de grootte van de blaas,
- de snelheid van de urine door de urinebuis en
- de sterkte van de bekkenbodemspieren zijn.
Voor het UDO
Adviezen
Sommige ziekenhuizen geven vooraf aan de patiënt een vragenlijst mee. De arts bekijkt hiermee het plasgedrag van de patiënt. Eventueel stopt de patiënt enkele dagen voor het onderzoek met bepaalde medicatie die de functie van de blaas(uitgang) beïnvloedt. Dit gebeurt steeds op advies van de uroloog. Voor het onderzoek is verder geen speciale voorbereiding vereist. De patiënt moet niet nuchter zijn. Het consumeren van een lichte maaltijd is bijgevolg toegestaan. Het uitplassen voor het onderzoek is niet nodig daar dit uitmaakt van het onderzoek zelf. Best neemt de patiënt thuis nog een douche voor vertrek naar het ziekenhuis. Omdat op de patiënt op de billen plakkers aangebracht krijgt, mag hij geen bodylotion op de
benen doen.
Melden aan de arts
De patiënt geeft volgende informatie mee aan de arts:
allergie voor contraststof, allergie voor pleisters, vermoeden van een urineweginfectie en een (vermoedelijke) zwangerschap.
Praktisch
De totale onderzoeksduur bedraagt ongeveer dertig tot zestig minuten. Voorts gebeurt het onderzoek poliklinisch waardoor de patiënt na het onderzoek weer naar huis kan. Sommige ziekenhuizen raden een onderzoek af wanneer een dame menstrueert, terwijl het bij andere ziekenhuizen geen probleem vormt. Dit vraagt de patiënt daarom best na. Verder gaat het onderzoek zeker niet door wanneer de patiënt een
blaasontsteking (cystitis) heeft.
Onderzoek van de blaasfunctie
Samenvatting
Tijdens het onderzoek gebeuren diverse metingen:
blaasdruk, blaasinhoud, de afsluiting van de blaas en het eventuele urineverlies,
de spanning in de bekkenspieren en de uitstroomsnelheid van de urine.
Om deze metingen te verrichten, brengt de uroloog twee zeer dunne slangetjes (
katheters) in: één in de blaas en in één in de endeldarm. Hij plakt eveneens elektrodeplakkers op de billen om de spanning in de bekkenspieren te meten. Tijdens het onderzoekt maakt de arts eveneens enkele röntgenfoto's (
radiografisch onderzoek).
Praktisch
De patiënt mag liefst niet of zo weinig mogelijk praten tijdens het onderzoek; dit verstoort de registratie en de resultaten beïnvloeden. De patiënt gaat op een speciaal "toilet zitten. Een flow meter meet de kracht van de plasstraal die uit de blaas komt. Daarna legt de patiënt zich op het onderzoeksbed en plaatst zijn benen gespreid in de beensteunen. Vervolgens reinigt de verpleegkundige de penis of schede met steriel water.
Na reiniging met een desinfectievloeistof plaatst de uroloog een katheter via de plasbuis in de blaas. Hierdoor is het mogelijk het restant (residu) van de urine dat zich eventueel nog in de blaas bevindt te meten waarna het wegvloeit. Daarna verwijdert de uroloog de katheter weer. De uroloog brengt een dun drukslangetje in de blaas in. Hierlangs brengt hij water en contraststof in de blaas en meet hij de druk in de blaas. Het tweede slangetje brengt hij in in de anus; hierlangs meet hij de druk in de buik. Een patiënt vindt dit mogelijk als een vervelend gevoel, hoewel het inbrengen van deze slangetjes pijnloos is.
De uroloog plakt de slangetjes op de huid vast met pleisters zodat ze goed op hun plaats blijven. Op de billen bevestigt hij enkele elektrodeplakkers voor het opmeten van de activiteit van de bekkenspieren. Daarna kantelt de uroloog het onderzoeksbed zodat de patiënt in een zittende houding terechtkomt boven een soort trechter. De arts vult de blaas daarna heel langzaam met steriel water; dit gebeurt via het slangetje in de blaas. De computer meet continu de druk in de blaas en de buik tijdens het vullen. Wanneer de patiënt aandrang voelt om te plassen, moet hij dit melden. De patiënt moet soms meermaals
hoesten (met de hand voor de mond!) tijdens het onderzoek, zeker bij ongewild urineverlies.
Het vullen van de blaas gaat verder totdat de patiënt aangeeft dat hij dringend moet plassen en niet meer in staat is op te houden. Het vullen stopt dan wel, maar de patiënt moet de plas nog even aanhouden. Hij mag uitplassen via het slangetje in de trechter wanneer de uroloog hiervoor de toestemming geeft. De sluitspierfunctie (afsluiting van de blaas) meet de uroloog door het slangetje - dat in de blaas steekt - langzaam terug te trekken uit de blaas. Dit gebeurt met een speciaal apparaatje. Sporadisch vindt een herhaling van het onderzoek plaats terwijl de slangetjes op hun plaats blijven. De uroloog verwijdert de katheters en plakkertjes van zodra alle metingen goed gelukt zijn. Het onderzoek is dan afgelopen.
Na het onderzoek
Soms krijgt de patiënt
antibiotica mee om infecties te voorkomen. Na het onderzoek mag de patiënt direct naar huis; hij mag zelf de auto besturen,
fietsen of het openbaar vervoer gebruiken. Hij krijgt de resultaten nog niet meteen want de uroloog moet dit nog verder verwerken en beoordelen. Daarom moet de patiënt later nog eens terugkomen om de resultaten te bespreken.
Bijwerkingen en complicaties
Mogelijke bijwerkingen zijn een
pijnlijke en/of versterkte aandrang bij het plassen tot enkele dagen na het onderzoek en/of een
branderig gevoel bij het plassen (
dysurie). Ook
bloed in de urine is mogelijk. Dit is niet verontrustend, niet gevaarlijk en gaat vanzelf over. Sporadisch treedt een blaasontsteking op. De arts adviseert de patiënt om extra vocht in te nemen zodat de urinewegen goed doorspoelen. Hiermee verminderen eveneens de klachten en bovendien gaat het herstel hiermee vlotter.
In een aantal gevallen moet de patiënt contact opnemen met zijn behandelend arts:
- bij koorts boven 38,5°C en/of
- wanneer de klachten blijven aanhouden
- wanneer de patiënt veel moeilijker kan plassen
Lees verder