Osteoradionecrose (ORN): Afsterven bot na radiotherapie
Osteoradionecrose (ORN) is een zeldzame maar ernstige complicatie van radiotherapie. De aandoening kenmerkt zich door botweefselnecrose. Dit gebeurt vooral aan de onderkaak na een bestralingsbehandeling voor hoofdhalskanker, maar het is ook mogelijk op andere plaatsen. Deze aandoening treedt gewoonlijk enige tijd op na de bestraling en is veroorzaakt door schade aan de bloedvaten. Grondig beeldvormend onderzoek en een biopsie zijn nodig om zeker te zijn dat geen sprake is van (een terugkeer) van kanker. De behandeling gebeurt met zuurstoftherapie en chirurgie. Een preventieve tandheelkundige behandeling en een goede mondhygiëne voorkomen zo goed mogelijk de ORN.
Epidemiologie afsterven van bot na bestraling
ORN is zeldzaam bij patiënten die radiotherapie van minder dan 60 Gray (Gy) ontvangen. De totale incidentie bedraagt vermoedelijk rond de 3,0%. Maar de werkelijke frequentie is moeilijk vast te stellen omdat deze ondergerapporteerd is. De incidentie neemt toe bij patiënten die chemotherapie ontvangen in combinatie met radiotherapie.
Locatie osteoradionecrose
Osteoradionecrose komt voor op deze plaatsen:
- bovenkaak: bovenkaakosteoradionecrose (zelden)
- onderkaak: onderkaakosteoradionecrose (komt hier het vaakst voor)
- borstwand-schouder-opperarmbeen-schouderblad
- wervelkolom
- benige bekken
Oorzaken: Complicatie radiotherapie hoofdhalskanker
Osteoradionecrose (ORN) is een ongewone complicatie van
radiotherapie aan het hoofd en de nek die resulteert in het afsterven van het bot. Radiotherapie is een behandeling via bestraling om kankercellen te doden, maar de behandeling schaadt tegelijk ook gezonde cellen. Wanneer een bepaald aantal gezonde cellen in het kaakbot beschadigd zijn, resulteert dit in een vermindering van bloed of essentiële voedingsstoffen aan dat gebied. Botten vereisen een constante toevoer van bloed voor voeding en ondersteuning. Wanneer deze balans in het gedrang komt, leidt dit tot het afsterven van dat deel van het bot.
Risicofactoren
Bepaalde factoren verhogen de kans op osteoradionecrose. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt zowel bestraling als
chemotherapie krijgt. De aandoening treedt verder vrijwel enkel op wanneer de stralingsdosis hoger is dan 60 Gray. Een andere risicofactor is
roken of
(overmatig) alcoholgebruik tijdens de behandeling. Ook de plaats en grootte van de te behandelen tumor zijn mogelijke risicofactoren voor osteoradionecrose. Tevens leidt een slechte
mondhygiëne voor en na de radiotherapie soms ook tot de ernstige complicatie. Schade of trauma aan de kaak na radiotherapie, met name in het eerste jaar na de behandeling verhoogt eveneens het risico op osteoradionecrose. Een tandextractie, kankerchirurgie of
biopsie, irritatie van een prothese en ongevallen veroorzaken mogelijk dit trauma.
Symptomen
De meeste patiënten hebben gedurende maanden of jaren na de behandeling geen symptomen. De symptomen zijn meestal zichtbaar na een volgende tandheelkundige ingreep of na een andere belangrijke behandeling bij
hoofd- en halskanker.
Volgende symptomen zijn mogelijk:
- beperkte kaakbewegingen
- bot dat uitsteekt door de huid
- een infectie
- een kaakbreuk die niet gerelateerd is aan een ongeluk of een trauma
- een wonde of zweer in de mond of op de kaak
- kaakkrampen (trismus: moeilijkheid om de kaak te openen)
- malocclusie (medische term voor "ongelijke beet")
- minder gevoel in de mond of kaak, of zelfs een volledig verlies van gevoel in dit gebied
- pijn die optreedt in rust
- blootgestelde (zichtbare) mandibula (onderkaak) en maxilla (bovenkaak)
- zwelling van kaak of gezicht
Diagnose en onderzoeken
Lichamelijk onderzoek
Bij een lichamelijk onderzoek bemerkt de arts ontbrekende haarzakjes, veranderingen aan de oppervlaktestructuur, kleurveranderingen rond het gebied van het stralingsletsel en blootgesteld necrotisch bot. Deze symptomen gaan gepaard met pijn en een verdoofd gevoel in de onderkaak. De diagnose van ORN is voornamelijk gebaseerd op klinische tekenen en symptomen.
Diagnostisch onderzoek
De arts voert enkele beeldvormende onderzoeken uit om de diagnose te bevestigen alsook om andere een terugkeer van de oorspronkelijke tumor of een nieuwe tumor uit te sluiten:
CT-scan,
MRI-scan, een röntgenfoto (=
radiografisch onderzoek) en een
botscan. Voorts voert de arts een biopsie uit.
Differentiële diagnose
Soms vermoedt de arts dat de oorspronkelijke tumor is teruggekeerd, of hij denkt dat een nieuwe tumor ontstaan is. Hij verwart osteoradionecrose soms ook met
osteomyelitis (
ontsteking van het beenmerg).
Behandeling: Preventief, chirurgie en zuurstoftherapie
Preventieve tandheelkundige zorg
De behandeling start reeds voor de radiotherapie van hoofdhalskanker bij de patiënt. De tandarts voert namelijk een grondige tandheelkundige evaluatie uit bij de patiënt, met inbegrip van volledige röntgenfoto's van de mond en een tandheelkundige en parodontale diagnose en prognose voor elke tand. Hij maakt hiervoor een compleet behandelplan op, rekening houdend met de motivatie en de naleving van de patiënt op basis van gesprekken met de patiënt en zijn familie. Hij bespreekt tevens met de patiënt de mondhygiëne die nodig is bij en na de radiotherapie. Daarnaast voert de arts regelmatig tandheelkundige onderzoeken uit.
Hij trekt een tand minstens drie weken voordat de radiotherapie doorgaat, en liefst niet tijdens de radiotherapie zelf. Om stralingscariës te voorkomen, gebruikt de patiënt levenslang dagelijks neutraal natriumfluoride gel.
Bij de diagnose van osteoradionecrose
De medische therapie bij de behandeling van ORN is vooral ondersteunend bedoeld. Aangepaste voeding en het regelmatig spoelen van de lokale wonden met een zoutoplossing zijn nodig. Hyperbare zuurstoftherapie is ook mogelijk. De patiënt ademt hierbij lucht in in een ruimte onder druk waarbij de druk hoger is dan de normale druk. Door de hogere druk krijgt het bloed meer zuurstof wat helpt bij de genezing van geïnfecteerde en beschadigde wonden.
Antibiotica zijn nodig voor een secundaire infectie. De chirurg beoordeelt voorts het stadium van de osteoradionecrose. Hij bepaalt aan de hand van de ernst wat voor type operatie nodig is. Mild of matig beschadigd bot vergt orale chirurgie (chirurgie aan de mond), maar bij de meest ernstige gevallen is een operatie nodig waarbij de chirurg het bot vervangt (
bottransplantatie). Bij deze reconstructieve chirurgie keert de normale gezichtscontour en functie terug.
Lees verder