Turcot-syndroom: Aandoening met darmpoliepen en hersentumor
Het Turcot-syndroom is een zeldzame aandoening waarbij een patiënt zowel poliepen in de darmen als tumoren van het centrale zenuwstelsel heeft. Darmpoliepen kenmerken zich door onder andere diarree en bloed bij de ontlasting. Deze poliepen ontaarden vaak in darmkanker. Hoofdpijn en slecht zien zijn enkele symptomen van een hersentumor. De erfelijke aandoening met onbekende oorzaak komt vaak tot stand door genetische veranderingen. Een ondersteunende behandeling is nodig voor de aandoening die niet te voorkomen is. De ziekte is vernoemd naar Jacques Turcot, een Canadees chirurg, die de aandoening voor het eerst in de medische literatuur beschreef in 1959.
Synoniemen Turcot-syndroom
Het Turcot-syndroom is ook in de moderne literatuur bekend als het hersentumor polyposis syndroom. De ziekte geeft in feite een beter beeld van de essentie van de ziekte. Een ander synoniem is het glioom-polyposis-syndroom.
Epidemiologie van aandoening
Meer dan 150 patiënten met het Turcot-syndroom zijn gemeld in de literatuur sinds het beschrijven de ziekte in 1959 (n.n. Burdenko Journal of Neurosurgery 3, 2013). Patiënten krijgen meestal te maken met de ziekte op jonge leeftijd (tien tot dertig jaar). Mannen en vrouwen zijn in gelijke aantallen aangetast.
Oorzaken
De exacte oorzaak van het Turcot-syndroom is niet bekend (oktober 2020). Twee derde van de patiënten heeft mutaties (genetische wijzigingen) in het
APC-gen, hetzelfde genetische defect als bij
familiale adenomateuze polyposis (FAP). Deze patiënten hebben multipele (meerdere) colonadenomen (goedaardige kliergezwellen in de dikke darm) en ontwikkelen vrijwel allemaal op zestigjarige leeftijd colorectale
carcinomen (dikkedarmkanker). Meestal lijden patiënten met deze genmutatie aan een medulloblastoom. De andere patiënten hebben mutaties in de
HNPCC-genen. Darmkanker is niet zo gebruikelijk bij patiënten die lijden aan dit type. Is dit wel het geval, dan ontstaat de
kanker meestal op een jongere leeftijd. De meesten patiënten ontwikkelen dan een
glioblastoom (agressieve hersentumor).
Soorten
Type I
Het Turcot-syndroom type I is gekenmerkt door een combinatie van erfelijke niet-polypose dikkedarmkanker (erfelijke niet-polyposis colorectaal kanker syndroom - HNPCC), ook bekend als het
Lynch-syndroom, met een glioblastoom. De aanwezigheid van het Turcot-syndroom type I bij de ouders of de oudere generatie is ongebruikelijk, hoewel het vaak voorkomt bij broers en zussen. Een nauwe of onmiddellijke relatie tussen ouders is vaak beschreven. Het aantal poliepen in de dikke darm van patiënten met het Turcot-syndroom type I is klein (minder dan honderd). Het risico op
dikkedarmkanker is echter groter dan vijftig procent.
Hersentumoren zijn vrijwel steeds gliomen (meestal glioblastomen). Een autosomaal recessieve overerving is typerend voor patiënten met type I
Type II
Het Turcot-syndroom type II kenmerkt zich door door een combinatie van familiale adenomateuze polyposis (FAP) met een medulloblastoom. BTPS type II bestempelen artsen soms als het Crail-syndroom. Patiënten met het Turcot-syndroom type II hebben een typisch patroon van familiale adenomateuze polyposis; het aantal
poliepen in de dikke darm van dergelijke patiënten bereikt enkele honderden of duizenden. Colorectale carcinomen (dikkedarmkanker) komen bij ongeveer twintig procent van de patiënten voor. In de
hersenen komt in 60% van de gevallen een medulloblastoom tot stand, maar een
glioom,
ependymoom en een pineoblastoom zijn ook beschreven. Een autosomaal dominant overervingspatroon is gebruikelijk voor patiënten met type II.
Symptomen: Neurologische tekenen en darmproblemen
Darm en hersenen
De klinische presentatie van het Turcot-syndroom is niet-specifiek. Soms heeft de patiënt symptomen van dikkedarmtumoren (
buikpijn,
diarree,
bloed in de ontlasting,
gewichtsverlies,
vermoeidheid) of is de presentatie van een hersentumor aanwezig (
hoofdpijn,
misselijkheid,
braken, symptomatische
epilepsie, problemen met het gezichtsvermogen (
oogproblemen bij hersentumor), …).
Huid
Ook
huidveranderingen komen voor bij het Turcot-syndroom zoals
café-au-lait-vlekken (koffie-met-melk-vlekken), gepigmenteerde naevi (donkere
moedervlekken), een
basaalcelcarcinoom (langzaam groeiende vorm van
huidkanker) en de vorming van meerdere, goedaardige
lipomen (vetgezwellen tussen huid en spierlaag).
Diagnose en onderzoeken
De diagnose van het Turcot-syndroom gebeurt meestal op basis van klinische gegevens. Een
colonoscopie (inwendig kijkonderzoek van de dikke darmen) is standaard nodig om darmtumoren te detecteren. Een
CT-scan en
MRI-scan van de hersenen zijn verder essentieel om tumoren van het centrale zenuwstelsel te diagnosticeren. Een
bloedonderzoek onthult de mutatie(s) in de genen waarvan bekend is dat ze de aandoening veroorzaken.
Behandeling van poliepen, dikkedarmkanker en hersentumor
De behandeling van patiënten met het Turcot-syndroom verloopt op dezelfde manier als patiënten die geïsoleerd kampen met polyposis/kanker van de dikke darm of een hersentumor. Hierbij zet de arts meerdere operaties in om tumoren te verwijderen in combinatie met
radiotherapie en
chemotherapie. Een belangrijk aspect van de behandeling van patiënten met het Turcot-syndroom is de preventie van dikkedarmkanker. Een preventieve proctocolectomie is aanbevolen voor patiënten met type II geassocieerd met mutaties in het APC-gen en met de aanwezigheid van dikke poliepen. Indicaties voor chirurgie omvatten de detectie van
dikkedarmpoliepen. Patiënten krijgen verder best elk jaar of om de twee jaar een diagnostische colonoscopie. Hiermee is het mogelijk om dikkedarmkanker in een vroeg stadium te identificeren. Omdat kinderen van een getroffen ouder een genetisch risico hebben op het ontwikkelen van het Turcot-syndroom, is een regelmatige screening via een
sigmoïdoscopie (onderzoek van het laatste gedeelte van de dikke darm) vereist tot de leeftijd van ongeveer 35 tot 40 jaar
Prognose
De vooruitzichten voor patiënten met de aandoening is afhankelijk van de ernst van de darmpoliepen en tumoren. De overlevingskansen zijn bij de ‘syndromische’ patiënten met een glioblastoom aanzienlijk hoger dan patiënten die sporadisch lijden aan een glioblastoom.
Lees verder