Dikkedarmkanker: oorzaak en behandeling tumoren dikke darm
Dikkedarmkanker komt vrij vaak voor. Omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van darmkanker, evenals genetische aanleg. Chronisch bloedverlies en een (plotseling) veranderde stoelgang, zijn de belangrijkste symptomen van dikkedarmkanker. Een diagnose wordt gesteld op basis van colonoscopie met biopten. De primaire behandeling is chirurgisch. Dit betekent verwijdering van het aangedane darmdeel met de bijbehorende lymfeklieren.
Vóórkomen van dikkedarmkanker
Kanker van de dikke darm komt vaak voor. Vooral oudere mensen worden erdoor getroffen. De gemiddelde leeftijd van een patiënt met dikkedarmkanker is 67 jaar. Deze vorm van kanker staat bij mannen op de derde plaats, na long- en prostaatkanker. Bij vrouwen staat het op de tweede plaats, na borstkanker of het mammacarcinoom. In Nederland wordt jaarlijks bij een kleine 11.000 mensen dikkedarmkanker vastgesteld.[1] Bij ongeveer een derde gaat het om
endeldarmkanker. De endeldarm, ook wel het rectum genoemd, is het laatste deel van de dikke darm. Het rectumcarcinoom komt vooral voor bij mannen en het coloncarcinoom wordt vooral gezien bij vrouwen. De gemiddelde vijfjaarsoverleving, dat wil zeggen het percentage van de patiënten dat vijf jaar na het stellen van de diagnose nog in leven is, is 50-55%, waarbij opgemerkt dat het coloncarcinoom een aanzienlijk betere prognose heeft dan het rectumcarcinoom.[2]
Vers fruit /
Bron: Istock.com/karelnoppeOorzaak dikkedarmkanker
De oorzaak van dikkedarmkanker moet gezocht worden in een combinatie van omgevingsfactoren en aanleg. De omgevingsfactoren bestaan uit:
- overgewicht;
- lichamelijke inactiviteit;
- hoog vetgehalte in het dieet;
- lage inname van granen, fruit en groenten;
- overmatig alcoholgebruik.
Het precieze werkingsmechanisme is niet duidelijk, maar er is dus een verband met dieet en leefwijze en het ontstaan van dikkedarmkanker.
Bij ongeveer één op de tien patiënten kan het ontstaan van dikkedarmkanker grotendeels worden toegeschreven aan erfelijke factoren. Er worden twee groepen erfelijke colontumoren onderscheiden: de polyposis- en non-polyposis-groepen. Bij de familiaire adenomateuze polyposis (FAP, thans APC-polyposis genoemd) ontstaan meer dan honderd adenomateuze poliepen in de dikke darm, waarbij in deze poliepen reeds op jonge leeftijd kankercellen worden aangetroffen. De andere groep betreft het Lynch syndroom en deze worden niet geassocieerd met talloze colonpoliepen. Vandaar dat deze groep voorheen 'hereditary non-polyposis colon cancer' (HNPCC) werd genoemd.
Naast erfelijke vormen van dikkedarmkanker, verhogen een aantal darmaandoeningen de kans op dikkedarmkanker. Deze zijn:
Groeiwijze en uitzaaiingen
Nagenoeg alle tumoren in de dikke darm zijn adenocarcinomen, welke uitgaan van het klierweefsel. Ongeveer driekwart van tumoren worden aangetroffen in de laatste veertig centimeter van de dikke darm.
Door de tijd wordt een dikkedarmtumor groter en daardoor kan deze op een gegeven ogenblik door de verschillende darmlagen in de darm heengroeien. Hierdoor wordt het risico groter dat er kankercellen losraken en worden verspreid. Dit kan plaatsvinden via de lymfe in de
lymfeklieren (een regionale uitzaaiing of metastase), of via het bloed naar bijvoorbeeld de
lever. Ook kunnen losgeraakte cellen in de buikholte terechtkomen en het buikvlies aantasten (peritonitis carcinomatosa).
Klachten en symptomen dikkedarmkanker
De plek van de tumor is bepalend voor de klachten die iemand krijgt. Zo is ontlasting is in het laatste deel van de dikke darm ingedikt. Daarom zal iemand met een tumor in dat deel van de dikke darm, andere klachten hebben dan wanneer de tumor in het begin van de dikke darm is gelokaliseerd. Een tumor in het laatste deel van de dikke darm zal sneller de doorgang van de ontlasting bemoeilijken. Verder is er in de rechterhelft van de colon veel ruimte, waardoor tumoren in dat deel zich vaak laat in het ziektebeloop presenteren.
Mogelijke symptomen van dikkedarmkanker zijn:
- blijvende veranderingen in het defecatiepatroon of veranderingen in soort ontlasting (diarree of obstipatie);
- de ontlasting kan potloodvormig zijn ten gevolge van de vernauwing;
- buikpijn of andere aanhoudende ongemakken in de buik, zoals krampende pijnen of een opgeblazen gevoel;
- bloed en/of slijm bij de ontlasting;
- pijn in het rectum of het gevoel dat de endeldarm niet geheel leeg is (loze aandrang);
- onverklaarbaar gewichtsverlies;
- vermoeidheid en duizeligheid bij chronisch bloedverlies;
- incontinentie, indien er sprake is van ingroei in het sfinctercomplex, dat bestaat uit blaashals en/of bekkenbodemspier.
Verwijzing naar een specialist /
Bron: Minerva Studio/Shutterstock.comOnderzoek en diagnose
Vraaggesprek met de arts en lichamelijk onderzoek
Wanneer iemand met voornoemde symptomen zich bij de huisarts meldt, zal hij/zij allereerst lichamelijk onderzoek verrichten. Dit bestaat uit palpatie van de buik, en eventueel de liezen met het oog op lymfekliermetastasen. Wanneer de patiënt bloed of slijm in de ontlasting heeft, zal een rectaal toucher worden uitgevoerd. Hierbij bevoelt de arts met een gehandschoende vinger - via de
anus - de endeldarm.
Vervolgonderzoek
Bij verdenking van een kwaadaardige tumor in de dikke darm, zal verwijzing plaatsvinden naar een specialist. Deze zal een totale
scopie van het colon met biopsie (het wegnemen van een stukje verdacht weefsel voor onderzoek) uitvoeren. Bij een endoscopie wordt de darm bekeken via een dunne buis of slang, waaraan een kleine camera is bevestigd.
CT-scan /
Bron: IStock.com/Pavel LosevskyBeeldvormende onderzoeken zijn nodig zijn om de mate van ingroei te bepalen. Ook kunnen hiermee eventuele uitzaaiingen worden opgespoord. Er zijn verschillende mogelijkheden van beeldvormend onderzoek:
- CT-scan (Computer Tomografie);
- MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging);
- Echografie en endo-echografie;
- Röntgenonderzoek.
Voorts is
bloedonderzoek nodig om vast te stellen of de patiënt last heeft van
bloedarmoede. Wanneer iemand al eerder dikkedarmkanker heeft gehad, dan wordt ook het CEA-gehalte in het bloed bepaald. CEA staat voor 'Carcino-Embryonaal-Antigeen' en een hoog gehalte preoperatief is van prognostische waarde. Een sterk verhoogde waarde (> 20 ng/ml) kan duiden op de aanwezigheid van uitzaaiingen op afstand en is een indicatie voor nader onderzoek in deze richting. Een normaal gehalte sluit deze diagnose echter niet uit. Verder is het CEA-gehalte van belang tijdens follow-up om recidief op te sporen.
Behandeling van dikkedarmkanker
Operatie
De therapie van eerste keus is operatieve behandeling. Deze kan zowel curatief als palliatief bedoeld zijn. Een operatie die in opzet curatief is, is vaak uitgebreider dan een palliatieve operatie die uitsluitend gericht is op het wegnemen van de klachten, zoals een dreigende darmobstructie. Bij een operatie wordt behalve de tumor, vaak aan beide kanten ook een schijnbaar gezond gezond stuk darmweefsel en een deel van de omliggende lymfeklieren verwijderd. Het ruim opereren vergroot de kans dat alle kankercellen daadwerkelijk zijn weggenomen. Soms is het nodig om een stoma aan te leggen, tijdelijk dan wel blijvend. Een stoma is een kunstmatige uitgang voor de ontlasting, die op de buik is geplaatst.
Andere behandelingen
Andere mogelijke behandelingen zijn:
- Chemotherapie (behandeling met celdodende of celdelingremmende medicijnen). Deze behandeling kan adjuvant of palliatief worden gegeven. Bij uitzaaiingen kan palliatieve chemotherapie levensverlengend zijn met een goede kwaliteit van leven.
Radiotherapie (bestraling) bij darmkanker /
Bron: Adriaticfoto/Shutterstock.com
- Bestraling (radiotherapie). Bij de behandeling van het rectumcarcinoom heeft bestraling toegevoegde waarde. Het wordt vooral preoperatief toegepast. Dit kan het lokaal recidiefpercentage aanzienlijk doen afnemen. In Nederland is de kortdurende voorbestraling een standaardbehandeling voor niet ver voortgeschreden rectumcarcinomen.[3] Palliatieve radiotherapie wordt vooral toegepast bij bloedende rectumtumoren.
Prognose dikkedarmkanker
Afhankelijk van de stadiëring, dat wil zeggen de mate waarin de kanker zich ontwikkeld heeft, wordt de prognose bepaald. Stadiumgroepering van de TNM-classificatie geeft voor stadium I en II - waarbij de ziekte beperkt is gebleven voor de dikke darm - een vijfjaarsoverleving van 80-90%. Bij stadium III - waarbij de tumor tot in de regionale
lymfeklieren is gegroeid - is dat 60% met adjuvante chemotherapie en bij stadium IV - waarbij uitzaaiingen in andere gebieden, zoals lever en long, aanwezig zijn - is de vijfjaarsoverleving slechts 5%.[4]
Follow-up
Patiënten blijven na behandeling van een dikkedarmtumor nog lange tijd onder controle.
Darmkankerscreening
Het bevolkingsonderzoek naar darmkanker wordt vanaf 2013 gefaseerd ingevoerd. Vanaf 2019 is de capaciteit voldoende om de volledige doelgroep - mannen en vrouwen van 55 tot en met 75 jaar - in het onderzoek te betrekken.
Noten
- KWF Kankerbestrijding: Brochure 'dikkedarmkanker', najaar 2008, p.11.
- C.J.H. van de Velde (redactie): Oncologie; zevende herziene druk, Bohn Stafleu van Loghum, 2005, p.300.
- Ibid, p.305.
- KWF Kankerbestrijding: Brochure 'dikkedarmkanker', najaar 2008, p.41 / C.J.H. van de Velde (redactie): Oncologie; zevende herziene druk, Bohn Stafleu van Loghum, 2005, p306.
Lees verder