Anatomie & fysiologie in 10 stappen – de huid
De huid lijkt slechts een beschermende bedekking van het lichaam. Maar de schijn bedriegt. Bij nadere beschouwing blijkt dat dit orgaan net zo ingewikkeld is als bijvoorbeeld de longen of de nieren en evenzoveel functies heeft. Bovendien weegt de huid meer dan elk ander orgaan en is daarmee het grootst en tevens het omvangrijkst. De huid beschermt, houdt de lichaamstemperatuur constant, bevat tal van zintuigen en heeft vele 'aanhangsels' of adnexen, waaronder het haar, de nagels, de zweet- en talgklieren en de borstklieren. Bovendien krioelt het op de huid van de bacteriën. Het zijn er vele miljoenen per vierkante centimeter. Tezamen worden ze huidflora genoemd. Al die ontelbare bacteriën zijn nodig om de huid gezond te houden.
Inhoud
De huid – een ingewikkeld warmteregulerend orgaan
Warmteregulering is een van de belangrijkste functies van de huid. De
lichaamstemperatuur schommelt rond de 37 ̊C. De
stofwisseling, bestaande uit tal van biochemische processen, zal alleen bij die temperatuur optimaal verlopen. Het evenwicht tussen de warmteproductie en warmteafgifte komt grotendeels
reflexmatig tot stand onder invloed van het samenspel tussen het temperatuurregulerend centrum in de hersenstam en de warmte- en koudezintuigen in de huid. Dankzij dit complexe mechanisme, in combinatie met de werking van veel andere organen waaronder het
hart- en vaatstelsel en de
longen, wordt de warmteafgifte voor zover het de huidfunctie betreft reflexmatig gereguleerd.
Transpireren en rillen
Rillen is een sprekend voorbeeld van het verhogen van de
warmteproductie. Daarbij contraheren de strek- en buigspieren tegelijk, waardoor alle ledematen meer of minder heftig gaan schokken, afhankelijk van de ernst van het warmtetekort. Transpireren zorgt ervoor dat de warmteafgifte toeneemt door verdamping van het transpiratievocht, een proces waarbij warmte aan het lichaam wordt onttrokken. De huid heeft nog vele andere regulerende functies. Hieronder volgt in een notendop de anatomie en fysiologie van het grootste orgaan van het menselijk lichaam.
1. Huidoppervlak (lichaamsoppervlak) en huiddikte
De totale oppervlakte van de huid is bij een volwassene ruim 1,5 m², afhankelijk van het postuur. De dikte van de huid wisselt over het hele lichaam. De huid is het dikst in de nek en op de voetzolen (ca. 3 mm). De oogleden bevatten de dunste huid. Bij het bepalen van de
grondstofwisseling (basaalmetabolisme) is het belangrijk om het
huidoppervlak ofwel het oppervlak van het lichaam te kennen, wat is af te leiden uit de lengte en het gewicht.
Huidflora
Hoe groter het huidoppervlak, hoe meer warmte er wordt afgegeven. Kinderen hebben in verhouding tot hun lichaamsgewicht een groter huidoppervlak. Op elke vierkante centimeter huid leven miljoenen
bacteriën, ook wel huidflora genoemd. Ruim duizend soorten micro-organismen zijn er permanent aanwezig en noodzakelijk om de huid gezond te houden.
2. Opperhuid
De buitenste laag van de huid, de opperhuid (
epidermis), bevat geen bloedvaten. Deze huidlaag bestaat uit dek- of plaveiselepitheel en vormt twee hoofdlagen, waarvan de buitenste laag verhoornt. Deze laag (hoornlaag of
stratum corneum) beschermt het lichaam tegen
uitdroging, beschadiging en schadelijke stoffen. De
hoorncellen zijn platter en de celinhoud droogt uit, waarbij de celkern verdwijnt en er in het protoplasma hoornstof (keratine) ontstaat, een zwavelrijk eiwit. Deze laag is niet glad, maar voorzien van groeven, veroorzaakt door het vezelverloop van de lederhuid.
Vingerafdruk
Het huidreliëf is de verfijnde huidtekening dankzij de subtiele huidlijsten met een voor ieder mens karakteristiek verloop, zoals de
vingerafdrukken. De zogenaamde slijmlaag (
stratum germinativum) bestaat uit meerlagig epitheel. Het is een misleidende naam, aangezien er van slijmcellen geen sprake is. In de slijmlaag vindt de
celdeling plaats, met name in de basale laag, ook wel matrix genoemd. Hierin bevinden zich ook de pigmentkorrels. De lederhuid dringt met uitsteeksels (papillen) in de onderste laag van de opperhuid die nog niet verhoornd is. Beide processen – afschilfering en celdeling – houden elkaar in evenwicht, waardoor de
huiddikte behouden blijft.
3. Lederhuid
Dit is de bindweefsellaag (
corium) die in combinatie met de opperhuid een grillig verloop heeft. Dankzij de lederhuid, of leerhuid, is de huid zowel plooibaar als stevig dankzij de elastische en collagene vezels. De
lederhuid gaat over in het losmazig bindweefsel. Verspreid in de lederhuid bevinden zich de papillen die in de opperhuid dringen met bloedvaatjes en tast-, pijn-, warmte- en koudezintuigen, gekoppeld aan minuscule zenuwuitlopers. Omgekeerd verzinken de zweetklieren, gevormd door het epitheel van de opperhuid, in de lederhuid. Dat geldt ook voor de haarwortels en talgklieren.
4. Onderhuid
Deze huidlaag (
subcutis), ook wel onderhuids bindweefsel genoemd, bevat veel
vetweefsel. In deze laag bevinden zich de grotere bloedvaten en zenuwen, met uitlopers naar de lederhuid. Slijmvliezen vormen zich in lichaamsopeningen. De huid gaat aldaar over in
slijmvlies, dat niet verhoornt en dat een- of meercellige slijmklieren bevat.
5. Functies van de huid
De huid heeft veel belangrijke functies, variërend van een effectieve bescherming tegen schadelijke invloeden tot het aanmaken van
vitamine D. In het onderhuids bindweefsel wordt vet opgeslagen dat als reservevoedsel dient. Functies van de huid zijn onder andere:
- Bescherming tegen schadelijke stoffen, straling (mede dankzij het pigment) en bacteriën. Micro-organismen kunnen een intacte huid immers niet binnendringen. Bovendien voorkomt de huid dat het lichaam uitdroogt, onder andere dankzij de talgproductie en de hoornhuid.
- De huid is warmteregulerend en speelt daarin een belangrijke rol dankzij de isolerende taak, de wisselende doorbloeding en de zweetklieren.
- De huid bevat tal van zintuigen die als prikkelwaarnemers, ofwel receptoren, hun werk doen bij veel reflexen, zoals warmte- en koudezintuigen en pijn- en tastzintuigen.
6. Huidskleur
De huid is van zichzelf gelig van kleur. In de onderste laag van de slijmlaag bevinden zich
pigmentkorrels. Blanke mensen hebben weinig pigmentkorrels, donkere mensen zeer veel. Bij blanken wordt de huidskleur sterk bepaald door de doorbloeding van de huid. Pigment is belangrijk, want het beschermt tegen de ultraviolette straling in het zonlicht.
Pigment
Littekenweefsel bevat geen pigmentkorrels, waardoor het weefsel altijd
bleek afsteekt tegen de rest van de huid. De hoeveelheid pigment is niet overal in de huid gelijk. Een voorbeeld daarvan is de tepelhof (
areola mammae), die van nature meer pigment bevat. Tijdens de zwangerschap kan er een versterkte pigmentatie optreden.
7. Zweetklieren en talgklieren
Klieren vormen zich in de opperhuid, ook de melkklieren. En natuurlijk de zweetklieren, die relatief lang en buisvormig zijn met een gekruld uiteinde. Verspreid in de huid bevinden zich ongeveer 3 miljoen
zweetklieren die tezamen elk etmaal ongeveer ¾ liter zweet afscheiden. Sommige plaatsen op het lichaam zijn rijkelijk voorzien van zweetklieren, waaronder de oksels, het voorhoofd, de handpalmen en liezen. Talgklieren zijn trosvormig en monden uit in een haarzakje. Ze zorgen ervoor dat de huid soepel en vochtafstotend blijft.
Transpiratie
De eigen menselijke geur is veelal te danken aan anders gebouwde zweetklieren in de oksels en bij de geslachtsorganen. Deze zweetklieren komen in de
puberteit tot volle ontwikkeling. Het transpiratievocht ervan is de voornaamste oorzaak van de eigen geur.
8. Haren
Ook de haren ontwikkelen zich in het epitheel. Een haar bestaat uit een haarschacht, die uit de huid steekt, de
haarwortel in de huid en het haarzakje, waarin ook de talgklier uitmondt. Haren hebben eveneens een functie in de warmteregulering. Haarspiertjes zijn met een uiteinde aan de
lederhuid bevestigd. Zodra ze contraheren, bijvoorbeeld als men het koud heeft, gaat het haar rechtop staan waarbij ook de huid rondom de haarschacht omhoog komt. Dit noemt men 'kippenvel'.
9. Nagels
Nagels zijn platte hoornplaatjes. Het betreft een speciale vorm van de hoornlaag. Aan de achterzijde is de nagel in een huidplooi bevestigd, de nagelplooi. De nagel is vergroeid met de eronder liggende huid, ofwel het
nagelbed. De nagel groeit door het verhoornen van de slijmlaagcellen aldus steeds aan.
10. De huid – een diagnostisch hulpmiddel
Veranderingen in de huid zijn dikwijls een voorbode van of
symptomen van een
ziekte, zoals bij
anemie waarbij de huid bleek is. Maar ook geelzucht, ofwel
icterus, is vaak een veeg teken. Er bevindt zich dan te veel bilirubine (galkleurstof) in het
bloed. Cyanose ofwel blauwzucht is het gevolg van zuurstofgebrek (lage O²-saturatie) door hart- en
longaandoeningen.
Lees verder