Polsslag (pols) onder de loep – gelijkmatigheid
Het hart is een trouwe bondgenoot van het lichaam en klopt tot de laatste ademsnik. Toch heeft de hartspier, zoals alle spieren, rust nodig om na elke hartenklop te kunnen herstellen. De hartspier moet die rust tussen twee slagen in zien te vinden. Door tal van oorzaken kan het hart minder goed gaan functioneren. De polsslag is een goede eerste indicator, die een algemeen beeld geeft van de toestand van het hart. Bij een ongelijkmatige pols is zowel de hartkracht als de kamervulling niet evenwichtig. Meestal is dat een teken van beginnend hartfalen.
Inhoud
Onderzoek van het hart en de bloedsomloop
Tijdens het opnemen van de pols neemt men de polsgolf waar in de spaakbeenslagader (
arteria radialis). De linkerhartkamer stuwt het
bloed door de aorta en de kleinere slagaders naar de haarvaten. Daar levert het bloed zuurstof af aan de weefsels en neemt kooldioxide op (
gaswisseling), die vervolgens wordt afgevoerd naar de
longen. Aan de kwaliteit van de
polsslag kan de geoefende hand van een verpleegkundige of arts veel ‘aflezen’, zoals de regelmaat, de vulling en de toestand van de vaatwand (elasticiteit). Een van die eigenschappen is de gelijkmatigheid (equaliteit) van de polsgolf.
Diagnostische middelen
Naast het
opnemen van de pols zijn er tal van methoden om het
hart en de
bloedsomloop te onderzoeken, zoals:
- Bloeddrukmeting. De druk waarmee het bloed in de bloedcirculatie wordt gepompt, ofwel de bloeddruk.
- Percussie, auscultatie en echografie. Met deze technieken kan de arts bijvoorbeeld een hartvergroting constateren, en bij het beluisteren (stethoscoop) van het hart klepgeruis waarnemen.
- Meting van de centraal veneuze druk. Verhoging van deze druk wijst op stuwing en dus op onvoldoende hartwerking.
- Ecg (elektrocardiogram). Een ecg biedt informatie over onder meer de impulsgeleiding in de atria (boezems) en ventrikels (hartkamers).
Cardioloog
In de moderne, westerse geneeskunde zijn er nog veel andere onderzoeken die de cardioloog tot zijn beschikking heeft, zoals röntgenonderzoek,
bloedonderzoek, hartkatheterisatie, angiocardiografie en diverse inspanningstesten. Het opnemen van de
pols lijkt in dat opzicht onbelangrijk, maar het is en blijft in klinische omstandigheden een belangrijke indicator omtrent de toestand en conditie van het hart.
Eigenschappen van de polsslag
Aan de polsslag zijn veel kenmerken te onderscheiden. Daarbij is de arts altijd bedacht op het zogenaamde polsdeficit. De polsfrequentie is dan zowel onregelmatig als ongelijkmatig. Vaak betreft het
boezemfibrilleren, waarbij de atria ‘trillen’ door de vele ineffectieve contracties en slechts een klein aantal impulsen de kamers bereikt. De hoeveelheid bloed die de linkerkamer in de aorta stuwt is bij deze aandoening soms zo gering dat dat niet voelbaar is aan de pols. Door die ongelijkmatige vulling lijkt de
polsfrequentie vaak lager (polsdeficit) dan het werkelijke aantal hartcontracties.
Zes belangrijke kenmerken
De polsslag telt zes eigenschappen die van belang zijn:
- Frequentie. Ofwel het aantal polsslagen per minuut.
- Regelmaat. De verstreken tijd tussen de polsslagen.
- Gelijkmatigheid. Een ongelijkmatige pols wil zeggen dat niet elke polsslag even ‘vol’ is.
- Heftigheid of vulling. De kracht waarmee de slagader ‘bonst’.
- Vaatspanning. Het is te meten aan de kracht die nodig is om de polsslagader dicht te drukken.
- Toestand van de vaatwand. De vaatwand kan stug of elastisch aanvoelen.
Ongelijkmatige pols is meestal het gevolg van een ongezond hart
De polseigenschap gelijkmatigheid heeft te maken met zowel de kracht waarmee de kamer het
bloed door de
aorta en de andere slagaders pompt als met de hoeveelheid bloed die tijdens elke contractie weer wordt ‘teruggezogen’ naar het hart (boezems). Normaliter zijn die twee krachten – hartkracht en vulling – in evenwicht met elkaar. Aan de pols is dat voelbaar als een gelijkmatige polsgolf. Een ongelijkmatige pols duidt meestal op
hartfalen (decompensatio cordis).
Atriumfibrilleren
Ook bij boezem- of atriumfibrilleren is een ongelijkmatige pols waarneembaar. Atriumfibrilleren wordt ook wel een ouderdomsziekte genoemd en kan vrijwel ongemerkt verlopen. Ongeveer 20 procent van de tachtigjarigen heeft deze hartaandoening. Veel ouderen zijn zich er niet eens van bewust dat hun hart ‘uit de pas’ loopt, of ze kunnen dat niet uiten. De risico’s op complicaties zijn echter groot, waaronder de beruchte
hersentrombose (beroerte of CVA). Een wisselende polsslag wordt ook wel
pulsus alternans genoemd. Bij atriumfibrilleren is deze ongelijkmatigheid karakteristiek, waarbij – naast de onregelmatige polsslag – sprake is van een chaotische afwisseling van een volle, dunne (weke) en normale pols.
Ecg /
Bron: PublicDomainPictures, PixabayDecompensatio cordis – falende pompkracht van het hart
Een
ongelijkmatige pols is meestal een teken dat het
hart faalt. Tijdens een slag kan de output van de linkerkamer groot zijn, maar daarna lijkt het of de fut er weer uit is, waardoor er doorgaans een wisselend hartritme (
pulsus alternans) ontstaat, ofwel een wisseling van weke en volle slagen, wat duidelijk voelbaar is aan de pols.
Decompensatio cordis (hartfalen) is een aandoening die zich onder andere kenmerkt door een gebrekkige pompkracht van het hart.
Een extrasystole ontstaat in de boezems (atria) of kamers (ventrikels) en veroorzaakt meestal een hartslag die ervaren wordt als een ‘bonzend’ gevoel in de borstkas of keel. Bij een extrasystole contraheert de kamer of boezem te vroeg, waardoor de ventrikels op dat moment slechts voor een deel gevuld zijn. Dat veroorzaakt een
zwakke polsslag. Na een wat langere pauze stuwt de ventriculaire hartslag het bloed van een zeer gevulde kamer de aorta in. De polsslag is dan juist heel krachtig. De extrasystole veroorzaakt op dat moment een onregelmatige en ongelijkmatige pols.
Lees verder