Soorten injecties – van subcutaan tot intramusculair
Ruim honderdvijftig jaar geleden vond de Schot Alexander Wood de holle naald uit. Decennia later was het de Fransman Pravaz die na lang experimenteren de injectiespuit voor het voetlicht bracht. Het is deze injectiespuit die nog steeds als voorbeeld dient voor de wegwerpspuiten die tegenwoordig gangbaar zijn. Een injectie wordt toegediend als een medicijn snel moet werken en als het niet via het maag-darmkanaal kan of mag worden opgenomen. Het eiwit insuline is daarvan een goed voorbeeld. Er is inmiddels veel veranderd sinds Wood en Pravaz hun spectaculaire uitvindingen deden. Om verschillende redenen worden injecties onder andere in de huid (intracutaan), onder de huid (subcutaan), in de spier (intramusculair), in de ader (intraveneus) of zelfs rechtstreeks in het hart (intracardiaal) toegediend.
Inhoud
Soorten injecties
Toen
Alexander Wood in 1853 de holle naald uitvond, bestond de injectiespuit nog niet. Ongeveer in dezelfde periode ontwikkelde met name de Fransman Pravaz de injectiespuit. Ook hij zocht naar een manier om medicijnen buiten het maag-darmstelsel toe te dienen. Uiteraard hebben in de afgelopen eeuwen de naald en de spuit een enorme ontwikkeling doorgemaakt, maar het prototype – de Pravaz-spuit – is nog steeds duidelijk herkenbaar.
Toedieningsvormen
Medicamenten per injectie worden gegeven als het onmogelijk is om een geneesmiddel
per os (via de
maag) in te nemen, zoals bij iemand die bewusteloos is of insuline tegen
suikerziekte (diabetes) nodig heeft. Insuline is immers een eiwit. Het zou meteen door de enzymen in het
maag-darmstelsel worden verteerd. De meest voorkomende toedieningsvormen van medicijnen
per injectie zijn intramusculair (in de spier), subcutaan (onder de huid) en intraveneus (in de ader).
Intramusculair (in de spier)
Intramusculaire
injecties worden doorgaans met een relatief lange naald in de bilspier (
musculus glutaeus maximus) toegediend, specifieker gezegd in de buitenste-bovenste kwadrant van de bil. Ook gangbaar is de bovenarm (
musculus deltoïdes) en de dijspier (
musculus rectus femoris). Het betreft omvangrijke spierbundels, waarbij het risico van het aanprikken van een groot bloedvat of een zenuwbundel minimaal is. Niettemin zijn deze
spieren zeer bloedrijk.
Indicaties
Een
intramusculaire injectie is in de volgende gevallen gebruikelijk:
- Als een snelle opname van het geneesmiddel in bloedrijk weefsel gewenst is.
- Als de injectievloeistof stoffen bevat die subcutaan necrose (weefselversterf) kunnen veroorzaken, zoals ijzer.
- Als de injectievloeistof relatief langzaam wordt opgenomen, zoals olieachtige vloeistoffen.
- Bij een 'grote' hoeveelheid vloeistof (maximaal ca. 20 ml).
Subcutaan (onder de huid)
Subcutaan betekent 'onder de huid', het betreft dus een onderhuidse injectie met een relatief korte naald. Vaak wordt hiervoor de
buikplooi gebruikt. Minder gevoelig (
pijnlijk) zijn de bovenarm en het bovenbeen. Veelal gaat het om kleine hoeveelheden injectievloeistoffen die langzaam moeten resorberen, zoals insuline,
morfine en bijvoorbeeld geneesmiddelen tegen reumatische aandoeningen. De
hypodermoclyse (opheffen van
vochttekort) wordt eveneens op subcutane wijze toegediend als alternatief voor de intraveneuze methode (infuus).
Intracutaan (in de huid)
Intracutaan wil zeggen 'in de huid'. Met behulp van deze injecties worden bepaalde
vaccins gegeven, zoals het BCG-vaccin en de Mantouxtest (tuberculine huidtest). Deze injecties – met een zeer kort naaldje – dient men toe op de onbehaarde
huid, waar bovendien gemakkelijk een huidplooi kan worden opgepakt, doorgaans in de minder gevoelige bovenarm of in het bovenbeen.
Intraveneus (in de ader)
Bij een intraveneuze injectie komt het geneesmiddel in opgeloste vorm direct in de ader terecht. Het
infuus is daarvan een voorbeeld. Een intraveneuze injectie is zeer snel effectief omdat het middel direct in de
bloedbaan komt, meestal via de elleboogader. Daar staat tegenover dat het toegediende middel doorgaans minder lang werkt. Controle op (ongewenste) bijwerkingen is nodig. Andere risico's van intraveneuze toediening zijn onder meer allergische reacties,
bloedingen en
overdosering.
Andere toedieningsmethoden
Er zijn veel andere toedieningswijzen per injectie, die echter minder gebruikelijk zijn, zoals:
- Intra-arterieel, via de slagader.
- Intrapleuraal, in de pleuraholtes.
- Intralumbaal, in het ruggenmergvocht.
- Intra-osseus, in het beenmerg.
- Intracardiaal, rechtstreeks in de hartspier of in de hartkamer (ventrikel).
- Intra-articulair, in het gewricht.
Bloedsomloop
De wijze van toediening van een injectievloeistof is onder andere afhankelijk van het soort vloeistof, maar ook of het middel snel of langzaam wordt opgenomen in het
bloed of in de weefsels. Zeer belangrijk is de toestand waarin de patiënt verkeert. Iemand in
shock zal bijvoorbeeld nooit een subcutane injectie krijgen, aangezien in shocktoestand de perifere
bloedsomloop gebrekkig functioneert en het
geneesmiddel dus niet of nauwelijks wordt opgenomen in het bloed.
Pijnloze injectie?
Daarnaast is het geven van een injectie een kunst op zich. Sommige
verpleegkundigen hebben de reputatie 'pijnloos' te kunnen prikken. De injectienaald snel inbrengen, er snel weer uithalen, de huid spannen voordat men de injectie geeft en de vloeistof niet te koud toedienen zijn enkele 'handigheidjes' om te voorkomen dat een injectie
pijn doet.
Gevaren van injecties
Verder is injecteren niet zonder gevaren. Het toedienen van injectievloeistoffen verloopt dan ook volgens strenge
richtlijnen (protocollen). Enkele
gevaren zijn:
- Allergische reacties, zoals bij penicilline.
- Afbreken van de injectienaald.
- Onbedoeld aanprikken van een bloedvat, waardoor een te snelle absorpte van bijvoorbeeld een intramusculaire of intracutane injectievloeistof.
- Aanprikken van een zenuw met verlammingsverschijnselen als risico, zoals bij een verkeerde intramusculaire toediening in de bilspier.
- Necrose of weefselversterf.
Lees verder