Vraaggesprek door arts: Vragen over medische geschiedenis
Een goede geschiedenis doornemen bij een patiënt is een kunst en een essentiële vaardigheid voor een arts. De arts stelt eerst de patiënt op zijn gemak, bijvoorbeeld door een goed oogcontact, de handen schudden en een actieve interesse in de patiënt waarbij hij naast verbale ook non-verbale communicatie gebruikt. De arts heeft het best een open houding waarbij hij zelf een conversatie op gang brengt. In het begin stelt de arts open vragen, en laat hij de patiënt zijn verhaal vertellen. Als de patiënt te veel afwijkt van een thema dat van belang is voor de arts, stuurt hij het gesprek een beetje bij zodat de arts toch nog alle belangrijke punten te weten komt om een huidig probleem beter te kaderen. Vaak is de arts al in staat om een diagnose te plakken op basis van de medische geschiedenis, bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van hoofdpijn. Maar mogelijk is de diagnose pas duidelijk nadat de arts nog een lichamelijk onderzoek en eventuele verdere onderzoeken heeft uitgevoerd.
Huidige klacht(en) en geschiedenis van de klacht(en)
Eerst stelt de arts open vragen, zoals 'Waarom ben je me vandaag komen opzoeken?' Hij noteert de eigen woorden van de patiënt in plaats van medische termen. De geschiedenis van de presentatie van een klacht is ook essentieel. Wanneer is het probleem begonnen? Wat was het eerste dat je hebt opgemerkt? Is er sindsdien vooruitgang? Heb je ooit al eens eerder te maken gehad met dit probleem of deze klacht? De arts noteert eveneens volgende elementen inzake eventuele
pijn:
bijkomende symptomen (zoals misselijkheid,
zweten)
- de duur van de pijn
- de ernst (bijvoorbeeld schaal van 1-10, vergeleken met de ergste eerdere pijn ooit)
- de eventuele uitstralingsplaats (uitstralingspijn naar een andere plaats in het lichaam)
- de locatie
- de verergerende en verzachtende factoren
- een geleidelijk of plotseling optreden van de pijn of het probleem
- het karakter van de pijn (scherp, dof, prikkend, stekend, …)
Specifieke of 'gesloten' vragen komen ook aan bod om de differentiële diagnoses die de arts in gedachten heeft, uit te sluiten. Hij stelt hierbij bijvoorbeeld ook vragen over mogelijke risicofactoren (leefstijl, reizen, …).
Medische geschiedenis
De arts moet ook weten of de patiënt ooit in het ziekenhuis gelegen heeft, alsook of hij lijdt aan bepaalde ziekten. Vooral een verleden van volgende symptomen of aandoeningen zijn voor de arts belangrijk:
Geschiedenis van en allergie voor geneesmiddelen
De arts moet op de hoogte zijn van alle tabletten, injecties, vrij verkrijgbare medicijnen,
kruidenremedies, orale (via de mond ingenomen) anticonceptiva en andere gebruikte
medicijnen. Het is belangrijk om ook te weten of de patiënt lijdt aan allergieën (zoals
medicatie-allergieën) en wat de patiënt heeft meegemaakt, zoals een intolerantie (
misselijkheid,
diarree) of een kleine reactie van sensitiviteit (bijvoorbeeld een
huiduitslag en een piepende ademhaling) of volledige
anafylaxie (ernstige
allergische reactie).

De arts wil graag weten of de patiënt al dan niet rookt /
Bron: Geralt, PixabaySociale geschiedenis
De sociale geschiedenis wordt maar al te vaak gezien als overbodige informatie, maar essentiële aanwijzingen kunnen worden gemist over de kwaliteit van het leven. Het is bijvoorbeeld te laat om de patiënt te bevragen wanneer de hand van de chirurg diep in de buik ligt en de chirurg zich afvraagt hoe radicaal hij een procedure mag uitvoeren.
De arts noteert de antwoorden op volgende vragen:
- Gebruik je loophulpmiddelen?
- Hoe gaat het met het werk en de gezondheid van je partner?
- Wat is je burgerlijke staat?
- Wat is je etnische afkomst?
- Wat kan je niet doen vanwege je ziekte of probleem?
- Welke hobby's of sporten beoefen je?
- Welke job voer je uit?
- Wie bezoekt je thuis? Familieleden, buren, huisarts, verpleegster?
- Wie is er nog meer thuis?
- Wie kookt en winkelt?
- Zijn er personen ten laste thuis?
- Zijn er trappen thuis?
Het is voor de arts ook nuttig om informatie te krijgen over het gebruik van stoffen van de patiënt:
alcohol, tabak (
roken) en recreatieve
drugs. Hoeveel gebruikt hij en hoe lang gebruikt hij deze reeds? Wanneer is hij gestopt?
Familiegeschiedenis
Bepaalde elementen uit de familiegeschiedenis moet de arts gedetailleerd bevragen, bijvoorbeeld om vast te stellen of er een significante familiegeschiedenis is van
hartaandoeningen. Zo stelt de arts bijvoorbeeld vragen over de gezondheid van de grootvaders van de patiënt:
rookten ze en hadden ze een verhoogde bloeddruk of
hyperlipidemie (verhoogde vetten in het bloed) of claudicatio voordat ze zestig jaar oud waren?