Primaire carnitinedeficiëntie: Stofwisselingsaandoening
Carnitine is een natuurlijke stof die voornamelijk door de voeding wordt ingenomen. Cellen gebruiken deze substantie om vetten te verwerken en energie te produceren. Primaire carnitinedeficiëntie is een aandoening waarbij het lichaam bepaalde vetten gebruikt voor energie, niet kan gebruiken in perioden zonder voedsel. Verwardheid, braken en spierzwakte zijn enkele symptomen van de erfelijke stofwisselingsaandoening. Een levenslange behandeling met vervangende carinitinetabletten is nodig. Neemt de patiënt deze medicatie niet (meer), dan ontstaan mogelijk ernstige complicaties. De vooruitzichten zijn dankzij een goede tabletinname echter uitstekend.
Synoniemen
Andere namen voor primaire carnitinedeficiëntie (CUD, CDSP) zijn:
- carnitine opname defect
- carnitine opname tekort
- renale carnitine transportdefect
- systemische carnitinedeficiëntie
- tekort aan carnitine transporter
Epidemiologie van stofwisselingsziekte
De incidentie van primaire carnitinedeficiëntie bij de algemene bevolking bedraagt ongeveer 1 op de 100.000 pasgeborenen. In Japan komt 1 op de 40.000 pasgeborenen ter wereld met primaire carnitinedeficiëntie. Jongens en meisjes zijn in gelijke aantallen getroffen.
Oorzaken: Genetische verandering in gen
Genmutatie
Mutaties (wijzigingen) in het SLC22A5-gen veroorzaken primaire carnitinedeficiëntie. Dit codeert voor de productie van het OCTN2-eiwit dat carnitine in cellen transporteert. Cellen hebben carnitine nodig om bepaalde soorten vetten (vetzuren) in mitochondriën (energieproducerende centra in cellen) te brengen. Vetzuren zijn een belangrijke bron van energie voor het hart en de spieren. Tijdens periodes van vasten zijn vetzuren ook een belangrijke energiebron voor de lever en andere weefsels.
Mutaties in het SLC22A5-gen resulteren in een afwezig of slecht werkend OCTN2-eiwit. Hierdoor ontstaat een tekort aan carnitine in de cellen. Zonder carnitine zijn vetzuren niet in staat om mitochondriën binnen te dringen en kunnen vetzuren ook niet worden gebruikt om energie te maken. Een verminderde energieproductie leidt tot enkele kenmerken van primaire carnitinedeficiëntie, zoals spierzwakte en hypoglykemie (
verlaagde bloedsuikerspiegel). Vetzuren hopen zich ook op in cellen en tasten dan de lever, het hart en de spieren aan. Deze abnormale opbouw veroorzaakt de andere symptomen van de zeldzame aandoening.
Overervingspatroon
Primaire carnitinedeficiëntie kent een autosomaal recessief overervingspatroon, dus beide kopieën van het gen in elke cel hebben dan wijzigingen. Meestal zijn de ouders van de patiënt dragers, dus zij dragen elk één kopie van het gewijzigde gen. Mogelijk hebben dragers van de SLC22A5-genmutaties ook enkele tekenen die verband houden met de aandoening.
Risicofactoren van primaire carnitinedeficiëntie
De symptomen van primaire carnitinedeficiëntie komen tot uiting door periodes van vasten of door ziekten zoals virale infecties.
Symptomen
De symptomen van primaire carnitinedeficiëntie treden meestal op tijdens de (vroege) kindertijd en bestaan dan uit ernstige hersenstoornissen (
encefalopathie), een verzwakt en
vergroot hart (cardiomyopathie),
verwardheid,
braken,
spierzwakte en een laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie). Volwassenen kampen met
vermoeidheid. De ernst van deze aandoening verschilt van patiënt tot patiënt. Sommige patiënten met primaire carnitinedeficiëntie zijn zelfs asymptomatisch.
Diagnose en onderzoeken
Diagnostisch onderzoek
Het diagnosticeren van deze genetische aandoening is mogelijk een uitdaging voor de arts. Een lichamelijk onderzoek,
urineonderzoek en
bloedonderzoek zijn nodig voor het opsporen van de ziekte. Een genetisch onderzoek bevestigt soms eveneens de diagnose. Verder is het mogelijk om een tekort aan carnitine in het lichaam op te sporen via een hielprik.
Differentiële diagnose
Deze aandoening verwart de arts mogelijk met het
syndroom van Reye, een ernstige aandoening die zich bij kinderen voordoet terwijl ze lijken te herstellen van virale infecties zoals
waterpokken of
griep. De meeste patiënten met het syndroom van Reye zijn hebben
aspirine gebruikt tijdens deze virale infecties. Daarom is aspirine voor kinderen afgeraden.
De meeste patiënten met primaire carnitinedeficiëntie krijgen een behandeling door een diëtiste en een arts die gespecialiseerd is in metabole aandoeningen. Een levenslange behandeling met orale L-carnitinetabletten is nodig. Dit is een natuurlijke substantie die lichaamscellen helpt om energie te maken. Hierdoor ontdoet het lichaam zich ook van schadelijke afvalstoffen. L-carnitine maakt de hartproblemen en spierzwakte als gevolg van deze aandoening ongedaan. Naast L-carnitine moeten
baby's en jonge kinderen met een primair carnitinetekort vaak (om de vier tot zes uur maar soms nog vaker) eten om een metabole crisis te voorkomen. Veel tieners en volwassenen met deze aandoening kunnen zonder problemen tot twaalf uur zonder eten. Sommige kinderen en tieners profiteren van een vetarm, hoog koolhydraatgehaltedieet. Veranderingen in de voeding gebeuren steeds onder begeleiding van een metabole specialist en/of diëtist. Zuigelingen en kinderen met deze aandoening moeten extra zetmeelhoudend voedsel eten en meer vocht drinken tijdens een ziekte, zelfs als ze geen
honger hebben, omdat ze anders mogelijk te maken krijgt met een stofwisselingscrisis. Kinderen die ziek zijn, willen vaak niet eten. Een ziekenhuisopname is dan nodig om ernstige gezondheidsproblemen te voorkomen.
Prognose van tekort aan carnitine in het lichaam
De vooruitzichten van patiënten met primaire carnitinedeficiëntie zijn meestal uitstekend met orale (via de mond ingenomen) orale carnitine-suppletie. Een behandeling is nodig bij deze stofwisselingsziekte omdat een patiënt anders komt te overlijden als gevolg van hartfalen, abnormale hartritmes of een plotselinge dood. Hypoglykemie of plotselinge sterfgevallen door hartritmestoornissen (zelfs zonder cardiomyopathie) zijn gemeld bij getroffen patiënten die stoppen met de carnitine-suppletie tegen medisch advies.
Complicaties van stofwisselingsaandoening
Alle patiënten met deze aandoening lopen een verhoogd risico op het krijgen van
hartfalen,
leverproblemen, een
coma en plotselinge dood.